Examples of using "Oggi" in a sentence and their dutch translations:
Je ziet er gelukkig uit vandaag.
- Ge ziet er bleek uit vandaag.
- Je ziet er bleek uit vandaag.
- Je ziet wat bleekjes vandaag.
Hoe gaat het vandaag met je?
- Vandaag is het koud.
- Het is koud vandaag.
Ik heb het druk vandaag.
Hebben jullie haar vandaag gezien?
Wat ga je vandaag doen?
- Vandaag is het koud.
- Het is koud vandaag.
Heb je vandaag school?
Hoe gaat het vandaag met je?
Waar ga je vandaag lunchen?
Het sneeuwt vandaag.
Werken jullie vandaag?
Hoe voelt ge u vandaag?
Vandaag ga ik productief zijn.
Ik heb het druk vandaag.
Hebben jullie hem vandaag gezien?
Vandaag is het zaterdag.
Het is bewolkt vandaag.
Het is warm vandaag.
- Vandaag is het maandag.
- Het is maandag.
- Het is mooi weer vandaag.
- Het is lekker weer vandaag.
- Vandaag is het mooi weer.
Vandaag ben je druk, nietwaar?
Wat heeft hij vandaag gedaan?
Het is vandaag erg warm.
Vandaag is het mooi weer.
Ik ben vandaag heel druk bezig.
Je ziet er goed uit vandaag.
- Hoe gaat het vandaag met je?
- Hoe voelt ge u vandaag?
Vandaag is het mooi weer.
Vandaag word je vier jaar oud.
Hij zal niet komen vandaag.
Ze zien er vandaag gelukkig uit.
Ik heb het vandaag nodig.
- Vandaag is het zonnig.
- Vandaag schijnt de zon.
Misschien komt hij vandaag.
Vandaag word ik vier jaar.
Ik ben vandaag erg moe.
- Ik heb geen geld vandaag.
- Vandaag zit ik zonder geld.
- Vandaag heb ik geen geld.
- Het is mooi weer vandaag.
- Vandaag is het mooi weer.
- Gaat het vandaag regenen?
- Zal het vandaag gaan regenen?
- Het sneeuwt vandaag.
- Vandaag sneeuwt het.
- Het gaat sneeuwen vandaag.
- Het gaat vandaag sneeuwen.
- Niet vandaag.
- Vandaag niet.
- Misschien komt hij vandaag.
- Het kan zijn dat hij vandaag komt.
- Ik heb geen geld vandaag.
- Vandaag zit ik zonder geld.
- Vandaag heb ik geen geld.
- Ik voel me beter vandaag.
- Ik voel me vandaag beter.
- Het is mooi weer vandaag.
- Het is lekker weer vandaag.
- Vandaag is het mooi weer.
- Hoezo ben je zo moe vandaag?
- Waarom zijn jullie zo moe vandaag?
Vandaag ben ik niet vrij.
Welke datum is het vandaag?
Hoe is het weer vandaag?
Het is niet koud vandaag.
Laat ons vandaag voetbal spelen.
We kunnen vandaag niet beginnen.
- Welke dag is het vandaag?
- Welke dag zijn we vandaag?
Ik was heel moe vandaag.
Waarom wil je vandaag weggaan?
Ik ben een beetje moe vandaag.
- Vandaag is het maandag.
- Het is maandag.
- Hoe heet is het vandaag nog!
- Wat is het warm vandaag!
- Vandaag is het zaterdag.
- Het is zaterdag.
Tom ziet er vandaag blij uit.
Het is vandaag geen kerst.
Heb je vandaag iets gegeten?
Ik kan vandaag niet uitgaan.
- Wat hebt ge vandaag gedaan?
- Wat heb je vandaag gedaan?
- Wat heeft u vandaag gedaan?
- Wat hebben jullie vandaag gedaan?
Welke datum is het vandaag?
Wat is het vandaag heet, hè?
- Vandaag ga ik niet naar school.
- Ik ga vandaag niet naar school.
- Vandaag ga ik niet naar school.
- Ik ga vandaag niet naar school.
Raad eens wie ik vandaag zag.
Je hebt vandaag een vreemd humeur.
- Ik zal jullie vandaag verder niets vragen.
- Ik zal je vandaag verder niets vragen.
- Vandaag is het uw verjaardag.
- Vandaag is je verjaardag.
Willen jullie vandaag dineren?
Voelen jullie je beter vandaag?
Welke film heb je vandaag bekeken?
Hoeveel koffie heb je vandaag gedronken?