Examples of using "Felici" in a sentence and their dutch translations:
- Ze zagen er allemaal gelukkig uit.
- Iedereen zag er gelukkig uit.
- Maak iedereen blij.
- Maak iedereen gelukkig.
Wij waren gelukkig.
We zijn gelukkig.
Zij lijken gelukkig.
We zijn gelukkig samen.
Iedereen is gelukkig.
Ze zagen er allemaal gelukkig uit.
Is iedereen gelukkig?
Iedereen was gelukkig.
- We zijn blij om je weer te zien.
- We zijn blij om u weer te zien.
- We zijn blij om jullie weer te zien.
- Misschien zijn ze blij.
- Misschien zijn ze gelukkig.
Ze zien er vandaag gelukkig uit.
Ze zagen er erg gelukkig uit.
Ze lijken niet gelukkig te zijn.
Ze moeten wel gelukkig zijn.
We zijn zo gelukkig.
We zijn heel gelukkig.
Ze waren zeer gelukkig met elkaar.
voelen we ons gelukkig.
of we gelukkig zijn,
Zij zijn gelukkig.
We zijn gelukkig.
- Zij lijken gelukkig.
- Ze zien er gelukkig uit.
Blijkbaar was iedereen blij.
Zij zijn allen heel gelukkig.
De kinderen zijn gelukkig.
Ze zeiden dat ze hier gelukkig waren.
We zijn heel gelukkig.
We zijn gelukkig.
Iedereen was gelukkig.
Niet iedereen was gelukkig.
Wij helpen u graag.
Dwazen zijn gelukkig.
Zijn jullie gelukkig?
Iedereen is tegenwoordig gelukkig.
zullen we het ongeacht de omstandigheden
Was je gelukkig?
Je ziet er gelukkig uit.
- Je was gelukkig.
- Jullie waren gelukkig.
- U was gelukkig.
- Jij bent gelukkig.
- U bent gelukkig.
- Jullie zijn gelukkig.
- Ben je blij?
- Ben je gelukkig?
- Zijn jullie gelukkig?
- Bent u gelukkig?
- Bent u blij?
- Zijn jullie blij?
dat we niet gelukkig willen zijn.
Hielden mensen gezond, opgewekt en positief.
Zij die alles vergeten, zijn gelukkig.
Jullie lijken mij gelukkig te zijn.
- Wees gelukkig!
- Wees blij!
De rijken zijn niet altijd gelukkig.
We hebben een goede dag wanneer we gelukkig zijn
en we willen iedere dag gelukkig zijn.
dat bepaalt of we gelukkig zijn of niet.
- Gelukkig zij die van bloemen houden.
- Blij zijn zij die van bloemen houden.
Er ontbreekt ons niets om gelukkig te zijn.
De ouders van Tomas waren niet blij.
Laten we eten, drinken en vrolijk zijn, want morgen is het gedaan.
De studenten waren verheugd.
Je moet blij zijn.
Hij is altijd gelukkig.
- Ik zal u gelukkig maken.
- Ik zal je gelukkig maken.
- Zijt ge niet gelukkig?
- Bent u niet gelukkig?
Rijken zijn niet altijd gelukkiger dan armen.
Wees heel gelukkig.
Je blijkt vrolijk genoeg te zijn.
Hoever staan deze afbeeldingen van blije dieren in een mooie omgeving
maar ik ontdekte snel dat niet iedereen daar blij mee was,
Getrouwde mensen zijn gelukkiger dan ongetrouwde mensen.
Waarom ben je zo blij?
- Wat maakt je blij?
- Wat maakt je gelukkig?
Wees blij voor mij.
- Ik beloof dat je blij zult zijn.
- Ik beloof dat je gelukkig zult zijn.
Wees gewoon gelukkig.
- Streef ernaar gelukkig te zijn.
- Probeer gelukkig te zijn.
Maak je geen zorgen, wees blij!
Maak je geen zorgen, wees blij!
Gelukkige gezinnen lijken alle op elkaar, ieder ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.
- Steeds wanneer ik naar deze foto kijk, herinner ik me die gelukkige dagen in het dorp.
- Steeds wanneer ik naar deze foto kijk, herinner ik me die gelukkige dagen op het platteland.
Je bent duidelijk niet erg gelukkig.
Wees vrolijk.
Ik weet dat je hier gelukkig zal zijn.
Ik wil niets anders dan jou gelukkig maken.
- Ik weet niet of u gelukkig bent of niet.
- Ik weet niet of je gelukkig bent of niet.
Je ziet er gelukkig uit vandaag.