Examples of using "Darò" in a sentence and their dutch translations:
Ik zal het je geven.
Ik geef je dit geld.
Ik zal je dat geld geven.
Ik zal je een cadeau geven.
- Ik zal je het boek geven.
- Ik zal u het boek geven.
- Ik zal jullie het boek geven.
Ik neem je mee.
Ik zal jou dit boek geven.
Ik geef je vijf dollar.
Ik zal het je geven.
Ik zal je een goed advies geven.
- Ik zal je een geschenk geven.
- Ik zal je een cadeau geven.
Ik ga hem helpen.
- Ik breng je wel naar het vliegveld.
- Ik breng u wel naar het vliegveld.
- Ik breng je naar het vliegveld.
Ik zal haar het boek morgen geven.
Ik zal jou dit boek geven.
Ik geef je vijf dollar.
Ik neem je mee.
Ik zal ontslag nemen.
Ik zal je morgen bellen.
Ik zal hem het boek morgen geven.
- Ik zal je alles geven behalve dit.
- Ik zal u alles geven behalve dit.
- Ik zal jullie alles geven behalve dit.
- Ik geef Tom een shirt voor Kerstmis.
- Ik zal Tom een shirt geven voor Kerstmis.
Ik zal je alles geven wat je wilt.
Ik zal de kamer een goede schoonmaakbeurt geven.
- Als je mij ijs koopt, dan zal ik je kussen.
- Als je mij een ijsje koopt, dan geef ik je een kus.
- Als je mij een ijsje betaalt, dan geef ik je een zoen.
- Als je mij ijs koopt, dan zal ik je kussen.
- Als je mij een ijsje betaalt, dan geef ik je een zoen.
Ik zal u dit boek lenen.
Als je mij ijs koopt, dan zal ik je kussen.
- Ik zal je een fiets voor je verjaardag geven.
- Voor je verjaardag zal ik je een fiets geven.