Examples of using "Tamásnak" in a sentence and their dutch translations:
Tom is claustrofobisch.
Ik heb Tom geholpen.
- We hielpen Tom.
- We hebben Tom geholpen.
Ik werk voor Tom.
- Hij hielp Tom.
- Hij heeft Tom geholpen.
Tom kreeg een paniekaanval.
- Noem me alsjeblieft Tom.
- Noem me alstublieft Tom.
Tom heeft niets.
Tom moet blijven.
Heeft Tom een auto?
Heeft Tom kinderen?
Wat had Tom nodig?
Heeft Tom een kat?
Tom heeft een hond.
Waarom geloof je Tom?
Ik heb ontbijt gemaakt voor Tom.
Tom heeft geen allergieën.
Tom heeft heimwee.
- Waarschijnlijk had Tom gelijk.
- Tom had waarschijnlijk gelijk.
Tom heeft veel vrienden.
- Waarschijnlijk heeft Tom gelijk.
- Tom heeft waarschijnlijk gelijk.
Ik hoop dat Tom gelijk heeft.
Tom heeft lang haar.
Misschien kunnen we Tom helpen.
Moeten we Tom niet helpen?
Ik heet ook Tom.
Tom had veel vrienden.
Tom heeft twee kinderen.
Ik help Tom.
Tom had geen tijd.
Tom heeft absoluut gelijk.
Waarom help je Tom niet?
Tom heeft zijn eigen slaapkamer.
Tom had geen geld.
Tom had geen kinderen.
Tom heeft een eigen zaak.
Volgens mij heeft Tom gelijk.
Tom hoeft dat niet te weten.
Ik heb meer geld dan Tom.
Geef dit boek aan Tom.
- Tom had heimwee.
- Tom kreeg heimwee.
Tom heeft heimwee.
Wij moeten Tom helpen.
- Tom had moeite de pillen te slikken.
- Tom vond het moeilijk de pillen te slikken.
Heeft Tom kinderen?
Heeft Tom een vriendin?
Tom kan goed met cijfers omgaan.
- Ik wist niet wat ik tegen Tom moest zeggen.
- Ik wist niet wat ik Tom moest vertellen.
Tom had hulp nodig.
We moeten Tom op de hoogte brengen.
Tom heeft een piano.
- Ik heb Tom niets te zeggen.
- Ik heb niets te zeggen tegen Tom.
Tom heeft een hoge stem.
Tom heeft bruin haar.
- Ik hoef Tom niets te zeggen.
- Ik hoef niets tegen Tom te zeggen.
- De neus van Tom was rood.
- Toms neus was rood.
Tom heeft hulp nodig.