Examples of using "Doktor" in a sentence and their dutch translations:
- Mijn vader is arts.
- Mijn vader is dokter.
Mijn vader is dokter.
- Mijn vader is arts.
- Mijn vader is dokter.
- Hallo, dokter!
- Goedemorgen, dokter!
Je bent een dokter.
- Ik weet niet of hij dokter is.
- Ik weet niet of hij een dokter is.
- Dank u wel, dokter.
- Heel erg bedankt, dokter.
Dokter, ik heb buikpijn.
Hij is geen dokter.
Hij werd dokter na een lange studie.
Ik ben geen dokter.
- De dokter zei hem dat hij van de drank moest afblijven.
- De dokter zei hem dat hij alcohol moest mijden.
De dokter zei dat ik niet te veel moet eten.
Ik wil dokter worden.
Dank u wel, dokter.