Examples of using "óra" in a sentence and their dutch translations:
- Het is zeven uur.
- Het is 7 uur.
Het is twee uur.
Het is zes uur.
Het is precies tien uur.
Het is één uur.
- Het is al elf uur.
- Het is al 11 uur.
- Het is bijna zes uur.
- Het loopt tegen zessen.
- Het is al zeven uur.
- Het is al 7 uur.
- Het is bijna drie uur.
- Het is bijna drie.
- Het is middag.
- Het is twaalf uur.
Hoe laat is het?
- Het is al elf uur.
- Het is al 11 uur.
Maar reeds als jong meisje
- Het is zeven uur.
- Het is 7 uur.
- De klok tikt.
- De klok is aan het tikken.
Het is acht uur 's avonds.
De klok stopte.
Het is acht uur 's avonds.
- Het is bijna zes uur.
- Het loopt tegen zessen.
Het is één uur.
Het is drie uur.
Het is vier uur.
Het is zes uur.
Het is acht uur.
Het is negen uur.
Loopt die klok gelijk?
- Het uurwerk loopt achter.
- De klok loopt achter.
Het is al negen uur.
"Hoe laat is het nu?" "Drie uur twintig."
Hoe laat is het?
Deze klok doet het niet.
Weet jij hoe laat het is?
Het is acht uur 's avonds.
Het is al 7 uur.
Het is al 11 uur.
Pardon, hoe laat is het?
Het is precies tien uur.
Hij zei: "Het is negen uur."
Hoe laat is het nu?
Het is, geloof ik, twee uur.
Het is precies tien uur.
- Het is bijna drie uur.
- Het is bijna drie.
Het is al negen uur.
Ik ga over een uur weg.
Dit horloge is stuk.
Ik ben over een half uur weer daar.
De klok slaat 4.
Dit horloge is bestand tegen water.
- Deze klok doet het niet.
- Deze klok is kapot.
- Dit horloge is stuk.
Werkt die klok?
Hoe was de les?
Ik viel in slaap tijdens de les.
Ik ben binnen twee uur terug.
Hoe laat is het bij jou?
- Het is bijna zes uur.
- Het loopt tegen zessen.
Dit horloge is gemaakt in Zwitserland.
...brengt ieder uur unieke uitdagingen.
Kom voor zeven uur naar hier.
Er hangt een klok aan de muur.
Die klok loopt één minuut voor.
Het is nu ergens vijf uur.
Het is al tien uur 's nachts.
Kom voor zeven uur naar hier.
Hoe laat is het nu in Boston?
Ik weet niet hoe laat het is.
Hoe was de Franse les?
- Ik ben over een half uur weer daar.
- Ik ben over een half uur terug.
- Hoeveel uren slaap heb je nodig?
- Hoeveel uur slaap heb jij nodig?
Het is kwart voor twee.
- Deze klok doet het niet.
- Dit uurwerk werk niet.
Hij zei dat het negen uur was.
Het is bijna zes uur.
- Het is tien voor half elf.
- Het is twintig over tien.
Het horloge ligt op de tafel.
Ik kwam zo rond zes uur.
- Pardon, hoe laat is het?
- Sorry, hoe laat is het?
- Het is bijna drie uur.
- Het is bijna drie.
De wekker wekt me om zeven uur.
Hoe laat is het?