Examples of using "Zwillingsbruder" in a sentence and their dutch translations:
Tim is de tweelingbroer van Tom.
Ik heb een tweelingbroer.
Heb je een tweelingbroer?
Tom heeft een kwaadaardige tweelingbroer.
Wist je dat Tom een tweelingbroer had?
Tim is de tweelingbroer van Tom.
Ik verwar John altijd met zijn tweelingbroer.