Examples of using "Ausstehen" in a sentence and their dutch translations:
Ik heb een hekel aan lafaarden.
Ik kan hem niet verdragen.
Ik haat plastic bekertjes!
Ik kan deze gast niet uitstaan.
Ik haat mijn buren.
Ik kan die muziek niet uitstaan.
Ik walg van al dat exhibitionisme!
Katten haten water.
Je weet dat ik hem niet kan uitstaan.
De meeste kinderen haten de school.
Ik mag zijn manier van praten niet.
Ik haat mijn schoonmoeder.
Ik kan koffie niet uitstaan.
Ik heb een hekel aan maandagen.
- Ik heb een hekel aan koffie.
- Ik haat koffie.
Ik walg van al dat exhibitionisme!
Ik heb een hekel aan maandagen.
- Ik kan hem niet verdragen.
- Ik kan hem niet uitstaan.
Ik kan hem niet uitstaan.