Translation of "Parlais" in Dutch

Je parlais.

Ik sprak.

- Je parlais de toi.
- Je parlais de vous.

Ik heb over je gepraat.

Avec qui parlais-tu ?

- Met wie heb je gesproken?
- Tegen wie had je het?

Pourquoi lui parlais-tu ?

Waarom was je met hem aan het praten?

- Avec qui parlais-tu ?
- Avec qui parlais-tu ?
- Avec qui parliez-vous ?

Met wie heb je gesproken?

Je ne parlais qu'en allemand.

Ik sprak alleen maar Duits.

- Avec qui parlais-tu ?
- À qui parlais-tu ?
- À qui as-tu parlé ?

- Met wie heb je gesproken?
- Tegen wie had je het?

Je ne parlais pas de Tom.

- Ik had het niet over Tom.
- Ik sprak niet over Tom.

Avec qui parlais-tu au téléphone ?

Met wie was je aan het telefoneren?

- Pendant que je parlais, il n'a rien dit.
- Tandis que je parlais, il ne dit rien.

Terwijl ik sprak, zei hij niets.

À qui tu parlais, tout à l’heure ?

- Met wie praatte je zonet?
- Wie was dat waar je net mee praatte?

Voici le médecin dont je parlais hier.

Hier is de dokter over wie ik het gisteren had.

Qui était celui à qui tu parlais ?

Wie is degene met wie je aan het praten was?

Voici la ville dont je te parlais.

Dit is de stad waarover ik je verteld heb.

- Je parlais.
- J'étais en train de parler.

Ik was aan het praten.

Mais à l'époque, je parlais déjà couramment l'espagnol,

Maar ik sprak toen al vloeiend Spaans,

- Avec qui parlais-tu ?
- Avec qui parliez-vous ?

Met wie was je aan het praten?

Ce serait sympa si je parlais dix langues.

Dat zou cool zijn als ik tien talen kon spreken.

- De quoi parlais-tu ?
- De quoi parliez-vous ?

Waar hebben jullie over gesproken?

Voilà la personne dont je parlais l'autre jour.

Daar is de persoon over wie ik het laatst had.

Et là, je parlais français, je pensais en français

En ik sprak in het Frans, ik dacht in het Frans

- Voici la ville dont je te parlais.
- C'est la ville dont je t'ai parlé.
- C'est la ville dont je vous parlais.

Dit is de stad waarover ik je verteld heb.

J'ai alors compris que je ne parlais pas vraiment allemand,

en toen besefte ik dat ik eigenlijk geen woord Duits sprak

Mais c'était la première fois de ma vie que je parlais français.

maar dit was de eerste keer dat ik ooit Frans had gesproken.

Si tu parlais moins et écoutais davantage, tu apprendrais sans doute quelque chose.

Als je minder zou praten en meer zou luisteren kun je misschien iets leren.

- Voici la ville dont je te parlais.
- C'est la ville dont je t'ai parlé.

Dit is de stad waarover ik je verteld heb.

- Est-ce le garçon dont tu parlais ?
- Est-ce le garçon dont vous parliez ?

Is dat de jonge man over wie u gesproken heeft?

- Elle me demanda combien de langues je parlais.
- Elle m'a demandé combien de langues je parle.

- Ze vroeg mij hoeveel talen ik spreek.
- Ze vroeg me hoeveel talen ik sprak.

- Il n'a pas beaucoup parlé.
- Elle n'a pas beaucoup parlé.
- Il ne parlait pas beaucoup.
- Elle ne parlait pas beaucoup.
- Je ne parlais pas beaucoup.

- Hij praatte niet veel.
- Zij praatte niet veel.
- Ik praatte niet veel.
- Hij zei niet veel.
- Zij zei niet veel.
- Ik zei niet veel.