Examples of using "Fruit" in a sentence and their dutch translations:
Eet het fruit!
Neem dit fruit.
Het fruit bedierf.
Welke vrucht is rood?
De vrucht is geel.
Tom wil fruit.
Wat voor soort fruit wil je?
Wil je wat sap?
Kinderen willen vruchtensap.
Dit fruit smaakt niet goed.
Wat voor soort fruit wil je?
Aan de vrucht herken je de boom.
De worm is in de vrucht.
Kinderen willen vruchtensap.
- Wat sap, alsjeblieft.
- Wat sap, alstublieft.
- Wat sap, graag.
- Een beetje sap, alsjeblieft.
- Een beetje sap, alstublieft.
Strikt genomen zijn tomaten fruit.
- Waarom heeft Adam de verboden vrucht gegeten?
- Waarom at Adam de verboden vrucht?
het fruit, bewijs van haar transformatie.
Dit sap smaakt zuur.
Is de tomaat een vrucht of een groente?
Aan de vrucht herken je de boom.
Dit alles is vast maar een misverstand.
Is de tomaat een vrucht of een groente?
De omstandigheden van ons leven worden veroorzaakt door onze gedachten.
- Ik drink een fruitsap.
- Ik drink fruitsap.
- Neem wat fruit, als je wilt.
- Neem maar wat fruit.
De kaki is een zoete, een beetje pikante vrucht met zachte tot soms vezelige structuur.
De appel valt niet ver van de boom.
Het appeltje valt niet ver van het appelboompje.
Niemand was verantwoordelijk voor de ineenstorting van Wall Street. Niemand heeft de speculatie die eraan voorafging in gang gezet. Beide waren het product van de vrije keuze en beslissing van honderdduizenden mensen.
Nooit reizen leidt tot een star wereldbeeld.