Examples of using "Joni" in a sentence and their dutch translations:
John is slim.
John is slim.
Liefs, Jon.
"Dat klopt", zei John.
Kom hier, John.
John houdt van schaken.
John haalde een sleutel uit zijn zak.
John kon geen gitaar spelen.
"Wie heeft dit boek geschreven?" "John."
- John maakte misbruik van de zwakheid van Bill.
- John profiteerde van Bills zwakke plek.
John kan niet goed Frans spreken.
Tom en John zijn een identieke tweeling.