Examples of using "Snowboard" in a sentence and their dutch translations:
Ik kan niet snowboarden.
Tom huurde een snowboard.
- Ik heb een snowboard gehuurd.
- Ik huurde een snowboard.
Heeft Tom een snowboard?
- Heb jij een snowboard?
- Heeft u een snowboard?
- Hebben jullie een snowboard?
Ik wil leren snowboarden.
Tom wil leren snowboarden.
Ik hoorde dat Tom een nieuwe snowboard wil kopen.
Ik wil leren snowboarden.