Examples of using "Paul" in a sentence and their dutch translations:
- Ik ben Paul, je kamergenoot.
- Ik ben jouw kamergenoot Paul.
- Ik ben Paul, je kamergenoot.
- Ik ben Paul, jouw kamergenoot.
- Ik ben Paul, jouw flatgenoot.
Ik ben Paul, jouw kamergenoot.
- Ik ben Paul, je kamergenoot.
- Ik ben Paul, jouw kamergenoot.
- Ik ben Paul, jouw flatgenoot.
Paul heeft net gebeld.
Paul heeft droog haar.
Ik ben Paul, jouw kamergenoot.
Inktvis Paul had gelijk.
Paul praat veel.
Paul was in Rome geboren.
- Ik ben Paul, je kamergenoot.
- Ik ben Paul, jouw kamergenoot.
Ik ben Paul, jouw flatgenoot.
Ik vraag mij af wat er met Paul gebeurd is.
Paul kwam terug met de vader.
Ik ben bijzonder tevreden met Paul hier.
Paul kwam naar Rome om me te begroeten.
Uit de tweede brief van Sint-Paulus.
Paul heeft vorig jaar veel geld verdiend.
Stel dat Paul McCartney een lid van jouw groep is.
Paul is veruit de meest charmante jongen in de school.
Paul is een van de leerlingen die zullen meedoen aan het schaaktornooi.