Translation of "Knew" in Dutch

- I knew it.
- I knew.

Ik wist het.

- Tom knew.
- Tom knew it.

Tom wist het.

- Nobody knew.
- No one knew.

Niemand wist het.

- Everybody knew.
- They all knew.

Iedereen wist het.

- I knew that.
- I knew.

Ik wist het.

- I knew it.
- I knew it!

- Ik wist het.
- Ik heb het geweten.

- No one knew it.
- Nobody knew.

- Niemand wist het.
- Niemand wist dat.

- No one knew it.
- No one knew that.
- Nobody knew that.

Niemand wist dat.

Everybody knew.

Iedereen wist het.

I knew.

Ik wist het.

Tom knew.

Tom wist het.

Nobody knew.

Niemand wist het.

Sami knew.

Sami wist het.

Everyone knew.

Iedereen wist het.

- No one knew that.
- Nobody knew that.

- Niemand wist het.
- Niemand wist dat.

- Everyone knew everybody else.
- Everyone knew everyone else.

Iedereen kende elkaar.

I knew that.

Ik wist daarvan.

I knew it!

Ik wist het!

Somehow, Tom knew.

- Op een of andere manier wist Tom het.
- Toch wist Tom het.

Tom knew something.

Tom wist iets.

They already knew.

Ze wisten het al.

They never knew.

Ze hadden geen idee.

Nobody knew that.

Niemand wist dat.

They knew me.

- Ze kenden me.
- Ik was bekend bij hen.

- I knew you'd come.
- I knew that you'd come.

Ik wist wel dat je zou komen.

- I knew that Tom knew why I had to do that.
- I knew Tom knew why I had to do that.

Ik wist dat Tom wist waarom ik dat moest doen.

"I knew that already."

"Dat wist ik al wel."

We never knew this.

Wisten we niet.

I knew you'd come.

Ik wist wel dat je zou komen.

No one knew it.

Niemand wist dat.

I knew Tom personally.

Ik kende Tom persoonlijk.

I knew your brother.

- Ik kende jouw broer.
- Ik kende uw broer.
- Ik kende jullie broer.

I never knew Tom.

Ik heb Tom nooit gekend.

Everyone knew the song.

Iedereen kende dit liedje.

Tom already knew that.

Tom wist dat al.

I knew your father.

Ik heb je vader gekend.

I knew that if my friends knew about all this plastic,

Ik wist dat als mijn vrienden van dit plastic afwisten,

- I knew Tom was coming.
- I knew that Tom was coming.

Ik wist dat Tom kwam.

- I knew Tom was dead.
- I knew that Tom was dead.

Ik wist dat Tom dood was.

- I knew Tom was guilty.
- I knew that Tom was guilty.

Ik wist dat Tom schuldig was.

- I knew Tom was here.
- I knew that Tom was here.

Ik wist dat Tom hier was.

- I knew Tom was lying.
- I knew that Tom was lying.

Ik wist dat Tom loog.

- I knew Tom was married.
- I knew that Tom was married.

Ik wist dat Tom getrouwd was.

- I knew Tom was shy.
- I knew that Tom was shy.

Ik wist dat Tom verlegen was.

- I knew Tom was studying.
- I knew that Tom was studying.

Ik wist dat Tom aan het studeren was.

- Tom said he knew Mary.
- Tom said that he knew Mary.

Tom zei dat hij Maria kende.

- Tom thought Mary knew John.
- Tom thought that Mary knew John.

Tom dacht dat Mary John kende.

- Tom knew I was busy.
- Tom knew that I was busy.

Tom wist dat ik het druk had.

- Tom knew that Mary was unhappy.
- Tom knew Mary was unhappy.

Tom wist dat Mary ongelukkig was.

- I knew that you'd kiss Tom.
- I knew you'd kiss Tom.

Ik wist dat je Tom zou zoenen.

- Tom knew that I was sad.
- Tom knew I was sad.

Tom wist dat ik verdrietig was.

- I knew you'd like Australia.
- I knew that you'd like Australia.

Ik wist dat je Australië leuk zou vinden.

- I knew Tom would ask.
- I knew that Tom would ask.

Ik wist dat Tom het ging vragen.

- All who knew him admired him.
- Everyone who knew him admired him.

Iedereen die hem kende bewonderde hem.

- Nobody knew that Tom wasn't happy here.
- No one knew that Tom wasn't happy here.
- Nobody knew Tom wasn't happy here.
- No one knew Tom wasn't happy here.

Niemand wist dat Tom hier niet gelukkig was.

And that's when I knew.

Toen wist ik het.

He knew it all along.

Hij wist het vanaf het begin.

We knew it all along.

We wisten dat al van in het begin.

Nobody knew what to say.

Niemand wist wat hij moest zeggen.

I already knew the truth.

- Ik wist de waarheid al.
- Ik kende de waarheid al.

You knew I was here.

Je wist dat ik hier was.

I knew he was lying.

Ik wist dat hij loog.

I knew you were alive.

Ik wist dat je leefde.

I knew you'd be hungry.

Ik wist dat je honger zou hebben.

Only Obama knew about it.

Alleen Obama wist daarvan.

I never knew my father.

Ik heb m’n vader nooit gekend.

I knew Tom was dead.

- Ik wist dat Tom overleden was.
- Ik wist dat Tom dood was.

That man knew too much.

Die man wist te veel.

I knew it was possible.

Ik wist dat het mogelijk was.

Tom never knew his father.

Tom heeft zijn vader nooit gekend.