Examples of using "Germany" in a sentence and their dutch translations:
Wij komen uit Duitsland.
Duitsland grenst aan Nederland.
Is Duitsland gevaarlijk?
Duitsland grenst aan Nederland.
Hij komt uit Duitsland.
Duitsland is geen Koerdistan.
Ik ben uit Duitsland.
Ik hou van Duitsland.
Duitsland is mooi.
- In Noord-Duitsland zijn meer heides dan in Zuid-Duitsland.
- In Noord-Duitsland zijn meer heidenen dan in Zuid-Duitsland.
Duitsland grenst aan Frankrijk.
Exporteert Duitsland graan?
Hoe is het leven in Duitsland?
Ligt Duitsland in de buurt van Italiƫ?
Wanneer werd Duitsland herenigd?
Pfirsichbaeumchen komt uit Duitsland.
Hij verhuisde naar Duitsland.
Zij verhuisde naar Duitsland.
Duitsland grenst aan Nederland.
Berlijn ligt in Duitsland.
Zij komt uit Duitsland.
Tom verhuisde naar Duitsland.
Ze keerden zich tegen Duitsland.
Zuid-Duitsland is bergachtig.
Ik mis Oost-Duitsland.
Tom gaat naar Duitsland.
Ik kom uit Berlijn, Duitsland.
Ik woon in Duitsland.
Hij woont in Duitsland.
Ze woont in Duitsland.
Wij wonen in Duitsland.
Zij wonen in Duitsland.
Ik woon in Duitsland.
Duitsland grenst aan Nederland.
In Noord-Duitsland zijn meer heides dan in Zuid-Duitsland.
In Noord-Duitsland zijn meer heidenen dan in Zuid-Duitsland.
Cayla werd verboden in Duitsland,
Zijn vaderland is Duitsland.
Duitsland is een parlementaire republiek.
Duitsland is een koud land.
Duitsland ligt in Midden-Europa.
Duitsland is een federale staat.
Ik droom nog steeds over Duitsland.
Ik bel vanuit Duitsland.
Duitsland heeft twee hoofdsteden.
Zijn er schorpioenen in Duitsland?
- Hij weet alles van Duitsland.
- Hij weet alles over Duitsland.
Zijn ouders kwamen uit Duitsland.
Hij studeerde kunst in Duitsland.
Is het koud in Duitsland?
Zijn er overstromingen in Duitsland?
Zijn er aardbevingen in Duitsland?
Duitsland is een federale republiek.
Mijn oom woont in Duitsland.
Duitsland heeft geen minimumloon.
Hij repareert machines in Duitsland.
Prostitutie is legaal in Duitsland.
- Ik bezocht haar in Duitsland.
- Ik heb haar in Duitsland bezocht.