Examples of using "Elder" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben je oudere zus.
Yutaka heeft twee oudere broers.
Hij heeft drie oudere zussen.
Zij is mijn oudere zus.
- Mijn oudere broer sport niet.
- Mijn oudere broer doet niet aan sport.
Ik ben je oudere zus.
Hij is niet zo slim als zijn broer.
Zijn oudere zuster is ouder dan mijn oudste broer.
Zij is mijn oudere zus.
Tom is mijn oudere broer.
Hij heeft drie oudere zussen.
Yutaka heeft twee oudere broers.
- Zij is mijn zuster.
- Zij is mijn zus.
Hoe oud is uw oudste zoon?
Hoewel ik ouder ben dan zij, behandelt ze mij alsof ik haar bediende ben.
We zoeken de dorpsoudste... ...die me moet ontmoeten om de vaccins in ontvangst te nemen.
Zijn oudere zuster is ouder dan mijn oudste broer.
Hij is niet zo slim als zijn broer.