Translation of "Komt" in Spanish

0.007 sec.

Examples of using "Komt" in a sentence and their spanish translations:

- Tom komt.
- Tom komt eraan.

Tomás está viniendo.

- Komt hij echt?
- Komt zij echt?
- Komt u echt?

¿Viene realmente?

- Er komt iemand aan.
- Iemand komt.

Alguien viene.

- Wanneer komt hij?
- Wanneer komt zij?

¿Cuándo viene?

- Komt hij hierheen?
- Komt zij hierheen?

¿Viene hacia aquí?

Ze komt!

¡Ahí viene!

Komt ge?

¿Vendrás?

Komt Tom?

¿Viene Tom?

Wie komt?

¿Quién viene?

- Het komt wel goed.
- Komt voor de bakker.
- Komt voor elkaar.

Delo por hecho.

- Alles komt in orde.
- Alles komt goed.

Todo va a estar bien.

- Wanneer komt hij aan?
- Wanneer komt zij aan?
- Wanneer komt die aan?

¿Cuándo llega?

- Daar, de bus komt!
- Hier komt de bus.

¡Ahí viene el autobús!

- Hij komt zo terug.
- Zij komt zo terug.

Volverá pronto.

- Komt ge?
- Kom je?
- Komt u?
- Komen jullie?

- ¿Vendréis?
- ¿Vendrás?
- ¿Venís?
- ¿Vienes?

Nu komt het.

Ahora escuchen esto.

Hier komt het.

Ahí vamos.

Hoe komt dat?

¿Cómo es eso?

Daar komt ze.

Ahí viene ella.

Morgen komt nooit.

El mañana nunca llega.

Hij komt terug.

Volverá.

De lente komt.

La primavera se acerca.

Niemand komt erachter.

Nadie sabrá.

Komt hij vanavond?

¿Vendrá él esta noche?

Hier komt Tom.

Aquí viene Tom.

Komt u binnen!

- Entre.
- Pase.

Komt hij echt?

¿De verdad va a venir?

Tom komt eraan.

Tomás está viniendo.

Wanneer komt zij?

- ¿Cuándo vendrá?
- ¿Cuándo viene?

Hij komt snel.

Él vendrá pronto.

Komt hij morgen?

¿Vendrá él mañana?

Misschien komt ze.

Puede que venga.

Er komt niemand.

No vendrá nadie.

Alles komt goed.

- Todo saldrá bien.
- Todo estará bien.

Hij komt daarna.

Él vendrá más tarde.

Hulp komt eraan.

La ayuda está llegando.

Wanneer komt hij?

¿Cuándo vendrá?

Misschien komt hij.

- Tal vez él vendrá.
- Tal vez venga.

Kerstmis komt eraan.

Pronto será Navidad.

Hier komt hij.

Aquí viene.

Komt ze ook?

¿Ella también viene?

Wie komt daarop?

¡A quién se le ocurre!

- Wanneer komt zij thuis?
- Hoe laat komt zij thuis?

¿Cuándo va a llegar a casa?

Marina komt uit Rusland en Clarissa komt uit Zweden.

Marina es de Rusia y Clarissa es de Suecia.

- Weet je wanneer ze komt?
- Weet u wanneer ze komt?
- Weten jullie wanneer ze komt?

¿Sabes cuándo vendrá?

- Dit meisje komt van Japan.
- Dit meisje komt uit Japan.

Esta niña viene de Japón.

- Hij komt zonder twijfel.
- Ik weet zeker dat hij komt.

Él vendrá sin falta.

- Ze zal misschien komen.
- Ze komt misschien.
- Misschien komt ze.

- Puede que venga.
- Ella podría venir.

- Ik hoop dat hij komt.
- Ik hoop dat zij komt.

Ojalá venga.

- Hij komt zo naar beneden.
- Zij komt zo naar beneden.

Bajará pronto.

Er komt tocht vandaan.

Una corriente. Claramente.

Daar komt de helikopter.

Aquí viene el helicóptero.

Waar komt die vandaan?

¿De dónde cayó eso?

Dit komt eruit voort:

Esta es la conclusión:

Lucy komt uit Amerika.

Lucy viene de América.

Na regen komt zonneschijn.

- Después de una tormenta, viene la calma.
- Después de la tormenta viene la calma.

Hier komt de bus.

¡Ahí viene el autobús!

Zondag komt na zaterdag.

El domingo va después del sábado.

De zon komt op.

El sol está saliendo.

Er komt iets aan.

Algo viene.

Wanneer komt hij terug?

¿Cuándo va a volver?

Misschien komt ze morgen.

- Quizás ella venga mañana.
- Quizá ella venga mañana.
- Tal vez ella venga mañana.

De trein komt eraan!

- El tren está viniendo.
- El tren está llegando.

Ouderdom komt met gebreken.

La vejez no es placentera.

Hij komt uit Engeland.

Él viene de Inglaterra.

Wanneer komt die aan?

¿Cuándo llega?

Ze komt uit Frankrijk.

- Ella es de Francia.
- Es francesa.