Translation of "Wie" in Hungarian

0.015 sec.

Examples of using "Wie" in a sentence and their hungarian translations:

Wie?

Ki?

- Wie bent u?
- Wie zijt gij?
- Wie zijn jullie?
- Wie ben jij?

- Ki vagy te?
- Kik vagytok?
- Ki maga?
- Kik vagytok ti?

- Wie kwam?
- Wie was gekomen?

Ki jött?

- Wie reageerde?
- Wie heeft gereageerd?

Ki válaszolt?

- Wie kookte?
- Wie heeft gekookt?

Ki főzött?

- Wie onderwijst je?
- Wie onderwijst u?
- Wie onderwijst jullie?

Ki tanít téged?

- Wie is er gekomen?
- Wie kwam?
- Wie was gekomen?

Ki jött?

- Wie is dood?
- Wie is gestorven?
- Wie is overleden?
- Wie is er doodgegaan?
- Wie is er overleden?

Ki halt meg?

- Wie is deze persoon?
- Wie is dat?
- Wie is het?

Ki ez?

- Wie denkt dat?
- Wie vindt dat?

Ki gondolja így?

- Wie won er?
- Wie heeft gewonnen?

Ki nyert?

- Wie is hij?
- Wie is zij?

- Ki ő?
- Ő ki?

- Wie is daar?
- Wie is het?

- Ki az?
- Ki vagy?

Wie rijdt?

Ki vezet?

Wie klaagt?

Ki panaszkodik?

Wie weet?

Ki tudja?

Wie, ik?

Ki? Én?

Wie viel?

Ki esett el?

Wie neuriet?

Ki zümmög?

Wie betaalt?

- Ki fizet?
- Ki fog fizetni?

Wie begint?

Ki fogja kezdeni?

Wie stopte?

Ki állt meg?

Wie schreeuwde?

Ki kiáltott?

Wie komt?

- Ki jön?
- Kik jönnek?

Wie dan?

- Akkor ki?
- Hát ki?

Wie weet.

Ki tudja.

- Voor wie werkt u?
- Voor wie werk je?
- Voor wie werken jullie?
- Voor wie werkt hij?

Kinek dolgozol?

- Wie heeft dat gedaan?
- Wie deed dat?

Ki tette?

- Wie heeft er gebeld?
- Wie belde er?

Ki telefonált?

- Wie heeft er gepraat?
- Wie praatte er?

Ki beszélt?

- Wie is er gebleven?
- Wie bleef er?

Ki maradt?

- Wie heeft er gezwommen?
- Wie zwom er?

Ki úszott?

- Wie hielp haar?
- Wie heeft haar geholpen?

Ki segített neki?

- Wie verwacht je?
- Op wie wacht je?

- Kire vársz?
- Kit vársz?

- Wie zei dat?
- Wie heeft dat gezegd?

- Ki mondta azt?
- Ki mondta ezt?

- Voor wie werkt u?
- Voor wie werk je?
- Voor wie werken jullie?

Kinek dolgozol?

- Wie leest er?
- Wie belt er?
- Wie is er aan het bellen?

- Ki a hívó?
- Ki van a vonal másik végén?

- Wie heeft je gestuurd?
- Wie heeft u gestuurd?
- Wie heeft jullie gestuurd?

Ki küldte?

- Wie heeft je geslagen?
- Wie heeft u geslagen?
- Wie heeft jullie geslagen?

Ki ütött meg?

- Met wie woon je samen?
- Met wie woont u samen?
- Met wie woon je?
- Met wie woont u?

Kivel élsz?

- Wie is de eerste?
- Wie is er eerst?
- Wie gaat er als eerste?

Ki az első?

- Wie zoekt, zal vinden.
- Wie zoekt, die zal vinden.
- Wie zoekt, die vindt.

- Aki keres, az talál.
- Aki keres, talál.

- Met wie spreek ik?
- Met wie praat ik?

Kivel beszélek?

- Wie is deze kerel?
- Wie is deze vent?

- Ki ez a fickó?
- Ki ez az alak?

- Wie is deze persoon?
- Wie is die persoon?

Ki ez a személy?

- Wie helpt uw moeder?
- Wie helpt je moeder?

- Ki segíti édesanyádat?
- Ki segít anyádnak?

- Wie is deze vrouw?
- Wie is deze dame?

Ki ez a hölgy?

- Wie is deze man?
- Wie is die man?

Ki ez a férfi?

- Wie heeft er honger?
- Wie is er hongerig?

Ki éhes?

- Wie is die vrouw?
- Wie is deze vrouw?

Ki ez a nő?

- Wie gaf zich over?
- Wie heeft zich overgegeven?

Ki adta meg magát?

- Wie is die kerel?
- Wie is die vent?

- Ki az az alak?
- Ki az a pofa?
- Ki az a figura?

- Wie is uw lievelingsacteur?
- Wie is jouw lievelingsacteur?

Ki a kedvenc színészed?

- Wie is jouw lievelingsdichter?
- Wie is uw lievelingsdichter?

Ki a kedvenc költőd?

- Wie is uw leraar?
- Wie is jouw leraar?

- Ki a tanárod?
- Ki az ön tanára?

- Wie heeft Tom gedood?
- Wie heeft Tom vermoord?

Ki ölte meg Tomot?

- Wie is jouw lievelingsgitarist?
- Wie is uw lievelingsgitarist?

Ki a kedvenc gitárosod?

wie demoniseer jij?

ön kit démonizál?

Wie is daar?

Ki van ott?

Wie is hij?

Ki ő?

Wie weet dat?

Ki tudja ezt?

Wie helpt haar?

Ki segít neki?

Wie verkoopt dit?

Ezt ki árulja?

Wie gebruikt Tatoeba?

- Ki használja a Tatoebát?
- Kik használják a Tatoebát?

Wie is dat?

Ki az?

Wie is Tom?

- Tom kicsoda?
- Ki az a Tom?

Wie lacht er?

Ki nevet?

Wie wil het?

Kinek kell?

Wie is zij?

Ő kicsoda?

Wie gaat ernaartoe?

Ki megy ott?

Wie verwacht je?

Kire vársz?

Wie werkt vanavond?

Ki dolgozik ma este?

Wie ben ik?

- Ki vagyok én?
- Ki vagyok?
- Kicsoda vagyok én?

Wie koopt er?

Ki vásárol?

Wie juichte er?

Ki éljenzett?

Wie heeft bijgedragen?

Ki járult hozzá?

Wie heeft geluisterd?

- Ki figyelt?
- Ki figyelt oda?

Wie blijft er?

Ki marad?

Wie stond er?

Ki állt?

Wie leest er?

Ki olvas?

Wie is dit?

Ki ez?

Wie zijn wij?

- Kik vagyunk?
- Kik vagyunk mi?

Wie heeft het?

Kinél van?

Wie heeft tijd?

- Kinek van ideje?
- Ki ér rá?

Wie haat je?

Ki utál téged?

Wie zag jou?

Ki látott meg téged?