Translation of "Wachten" in French

- Ze wachten.
- Zij wachten.

Ils attendent.

- Je moet wachten.
- U moet wachten.
- Jullie moeten wachten.

- Il vous faut attendre.
- Tu dois attendre.
- Vous devez attendre.

- Je moet wachten.
- U moet wachten.

Attends.

- Jullie zullen wachten.
- U zult wachten.

Vous attendrez.

- We zullen wachten.
- We wachten wel.

Nous attendrons.

- Hij zal wachten.
- Zij zal wachten.

Il attendra.

- Uw gasten wachten.
- Jullie gasten wachten.

Vos invités attendent.

Ze wachten.

Ils attendent.

We wachten.

Nous attendons.

- Waar wachten jullie op?
- Waarop wachten jullie?

Qu'attendez-vous ?

- Ze wachten op je.
- Ze wachten op jullie.

- Ils t'attendent.
- Elles t'attendent.
- Ils vous attendent.
- Elles vous attendent.

Kan het wachten?

Cela peut-il attendre ?

Ze zullen wachten.

- Ils attendront.
- Elles attendront.

Dat kan wachten.

Ça peut attendre.

Wachten jullie even?

Attendrez-vous un peu ?

Ik kan wachten.

Je peux attendre.

Hij zal wachten.

Il attendra.

Je zult wachten.

Tu attendras.

Ze zal wachten.

Elle attendra.

Maria zal wachten.

Marie attendra.

Je moet wachten.

Tu dois attendre.

Ik zal wachten.

J'attendrai.

Laten we wachten.

Nous devrions attendre.

Wil je wachten?

Voulez-vous attendre ?

Wachten helpt niet.

Attendre ne sert à rien.

U moet wachten.

Vous devez attendre.

Jullie moeten wachten.

- Il te faut attendre.
- Il vous faut attendre.

Ik wil wachten.

Je veux attendre.

Je gasten wachten.

- Tes invités attendent.
- Tes invités t'attendent.

- Ik moest lang wachten.
- Ik heb lang moeten wachten.

J'ai dû attendre longtemps.

- Ik haat wachten.
- Ik heb een hekel aan wachten.

J'ai horreur d'attendre.

- Zij zat te wachten.
- Zij was aan het wachten.

- Elle attendait.
- Elle a attendu.

- Hij zat te wachten.
- Hij was aan het wachten.

Il attendait.

- Het wachten is eindeloos.
- Het wachten is oneindig lang.

L'attente est interminable.

- Ik kan op u wachten.
- Ik kan op je wachten.
- Ik kan op jullie wachten.

- Je peux t'attendre.
- Je peux vous attendre.

- Neem jouw tijd, wij wachten.
- Neem uw tijd. Wij wachten.
- Neem je tijd. Wij wachten.

Prenez votre temps. Nous attendrons.

- Ik kan niet meer wachten.
- Ik kan niet langer wachten.

- Je ne peux pas attendre plus longtemps.
- Je ne peux plus attendre.

En stedelijke roofdieren wachten.

Et les prédateurs urbains guettent.

Laten we hier wachten.

- Attendons ici.
- Attendons ici !

Ik zal buiten wachten.

- J'attendrai dehors.
- J'attendrai à l'extérieur.

Waarop wachten we nu?

- Qu'attendons-nous ?
- Qu'est-ce que nous sommes en train d'attendre ?
- Qu'attendons-nous donc ?

Hij zit te wachten.

- Il sert.
- Il attend.

Ik kan niet wachten.

- Je suis impatient.
- Je suis impatiente.
- Je ne peux pas attendre.

Zij wachten op ons.

Ils nous attendent.

Ik zal geduldig wachten.

J'attendrai patiemment.

Waarom wachten op Kerstmis?

Pourquoi attendre Noël ?

Bedankt voor het wachten.

Merci de ne pas quitter.

Tom wilde niet wachten.

Tom ne voulait pas attendre.

Waarom moeten wij wachten?

Pourquoi devons-nous attendre ?

Ik moest lang wachten.

J'ai dû attendre longtemps.

Zoudt ge willen wachten?

Voulez-vous attendre ?

De hemel kan wachten.

Le ciel peut attendre.

Tom gaat niet wachten.

Tom ne va pas attendre.

Ze wachten op jullie.

Ils vous attendent.

Het wachten is eindeloos.

L'attente est interminable.

- Zou je even kunnen wachten?
- Zou u even kunnen wachten?
- Zou u alstublieft even kunnen wachten?
- Vind je het erg om even te wachten?

- Peux-tu attendre un peu ?
- Pouvez-vous attendre un peu ?
- Est-ce que vous pouvez attendre un peu ?

- Tom wacht.
- Tom zit te wachten.
- Tom is aan het wachten.

Tom attend.

- Hij zat te wachten.
- Hij wachtte.
- Hij was aan het wachten.

Il attendait.

- Zij zat te wachten.
- Zij wachtte.
- Zij was aan het wachten.

Elle attendait.

- Maria was aan het wachten.
- Maria wachtte.
- Maria zat te wachten.

Marie attendait.

- Je zat te wachten.
- Je wachtte.
- Je was aan het wachten.

Tu attendais.

- Kan je tien minuten wachten?
- Zou je tien minuten langer willen wachten?

Cela vous dérangerait-il d’attendre encore dix minutes ?

- Tom zal waarschijnlijk op jou wachten.
- Tom zal wellicht op u wachten.

- Tom va probablement vous attendre.
- Il est probable que Tom aille vous attendre.
- Tom ira peut-être t'attendre.

Hij zal op je wachten.

Il t'attendra.

Hoe lang gaan we wachten?

- Combien de temps allons-nous attendre ?
- Combien de temps allons-nous attendre ?

Ik zal op je wachten.

Je t'attendrai.

Hij bleef maar urenlang wachten.

Il continua à attendre pendant des heures et des heures.

Ik moest een tijdje wachten.

On m'a dit d'attendre un moment.

Zou u even kunnen wachten?

- Pouvez-vous attendre un peu ?
- Est-ce que vous pouvez attendre un peu ?

Zullen jullie op me wachten?

M'attendras-tu ?

Ik kan niet meer wachten.

- Je ne peux plus attendre.
- Je ne peux plus attendre plus longtemps.

Ik kan niet langer wachten.

- Je ne peux pas attendre plus longtemps.
- Je ne peux plus attendre davantage.

Ik kan niet eeuwig wachten.

Je ne peux pas attendre indéfiniment.

Ik kan op u wachten.

Je peux vous attendre.