Translation of "Vertrouwen" in English

0.007 sec.

Examples of using "Vertrouwen" in a sentence and their english translations:

- Heb vertrouwen.
- Heb vertrouwen!

Be confident.

Heb vertrouwen.

Have faith.

Heb vertrouwen!

Be confident.

- Je kan op hem vertrouwen.
- Je kan hem vertrouwen.
- Je kunt hem vertrouwen.

You can trust him.

- Je kan hem vertrouwen.
- Je kunt hem vertrouwen.

You can trust him.

...een ongelooflijk vertrouwen...

an incredible confidence,

Vertrouwen wordt verdiend.

Trust is earned.

We vertrouwen hem.

We trust him.

Vertrouwen jullie haar?

Do you trust her?

- Op hem kan je vertrouwen.
- Hij is te vertrouwen.

- One can trust him.
- He can be counted on.

- Men kan hem niet vertrouwen.
- Je kan hem niet vertrouwen.

- He cannot be trusted.
- He can't be trusted.

- Ik kan u niet vertrouwen.
- Ik kan je niet vertrouwen.

I can't trust you.

vertrouwen in onze nieuwsuitzendingen.

trust in our news outlets.

Heb vertrouwen in jezelf.

Have confidence in yourself.

Zijn ouders vertrouwen hem.

He is trusted by his parents.

Je bent te vertrouwen.

- You're reliable.
- You're dependable.
- You're trustworthy.
- You are reliable.

Kan ik hem vertrouwen?

Can I trust him?

Wij vertrouwen geen vreemdelingen.

We don't trust strangers.

Wij vertrouwen op God.

In God We Trust.

Kan ik ze vertrouwen?

Can I trust them?

Men kan haar vertrouwen.

- She is a reliable person.
- You can count on her.

Ik kan Tom vertrouwen.

I can trust Tom.

We moeten hen vertrouwen.

We have to trust them.

Vriendschap vereist wederzijds vertrouwen.

Friendship requires mutual trust.

Zij is te vertrouwen.

She can be trusted.

Ze vertrouwen jullie niet.

They don't trust you.

Je kunt niemand vertrouwen.

You can't trust anybody.

We hebben veel vertrouwen.

We've got a lot of confidence.

Hij is te vertrouwen.

One can trust him.

Kan men hem vertrouwen?

Can he be trusted?

Hij heeft mijn vertrouwen misbruikt.

He abused my trust.

Ik heb vertrouwen in hem.

I trust him.

Niemand wilde mijn land vertrouwen.

Nobody wanted to trust my country.

Niemand wil mijn land vertrouwen.

Nobody wants to trust my country.

Je kan hem niet vertrouwen.

He cannot be trusted.

Ik kan je niet vertrouwen.

I can't trust you.

Tom lijkt niet te vertrouwen.

- Tom seems to be unreliable.
- Tom seems unreliable.
- Tom seems to be untrustworthy.

Ik heb vertrouwen in Tom.

I have confidence in Tom.

Ik kan hem niet vertrouwen.

I can't trust him.

Men kan haar niet vertrouwen.

- He cannot be trusted.
- He can't be trusted.
- She can't be trusted.

Ze heeft vertrouwen in Tom.

She has confidence in Tom.

Mijn kinderen vertrouwen op me.

My children rely on me.

Op hem kan je vertrouwen.

- He can be trusted.
- He can be relied on.
- He can be counted on.

Iedereen heeft vertrouwen in haar.

Everyone trusts her.

Men kan politici niet vertrouwen.

- Politicians cannot be trusted.
- Politicians can't be trusted.

Tom is niet te vertrouwen.

Tom can't be trusted.

Onze samenleving is afhankelijk van vertrouwen:

Our society depends on trust:

We hebben vertrouwen in onze overwinning.

We're confident of our victory.

Normaal gesproken vertrouwen kinderen hun ouders.

- Children usually have faith in their parents.
- Children normally trust their parents.

Eerlijk, ik kan hem niet vertrouwen.

Honestly, I can't trust him.

Hij is duidelijk niet te vertrouwen!

Obviously he isn't dependable!

Ze hadden vertrouwen in de overwinning.

They felt sure of success.

Ik kan hem niet langer vertrouwen.

I can't trust him anymore.

Ik had je niet moeten vertrouwen.

- I should not have trusted you.
- I shouldn't have trusted you.

Ik heb vertrouwen in de overwinning.

I'm confident of victory.

Mensen verloren het vertrouwen in banken.

People lost faith in banks.

Je kunt op dit woordenboek vertrouwen.

You can depend on this dictionary.

Men kan deze machine niet vertrouwen.

You can't rely on this machine.

Ik heb alle vertrouwen in je.

I have complete confidence in you.