Translation of "Gaf" in English

0.008 sec.

Examples of using "Gaf" in a sentence and their english translations:

- Ze gaf toe.
- Ze gaf het op.

She relented.

Ik gaf les.

I was teaching.

Ik gaf borstvoeding.

- I breastfed.
- I was breastfeeding.

Tom gaf over.

- Tom threw up.
- Tom vomited.

Hij gaf erom.

Tom cared.

Ik gaf op.

I gave up.

Hij gaf op.

He gave up.

Ik gaf details.

I went into details.

- Ze gaf hem een klok.
- Ze gaf hem een horloge.
- Zij gaf hem een uurwerk.

- She gave him a watch.
- She gave him a clock.

- Ik gaf Tom een kalmerend middel.
- Ik gaf Tom een kalmeringsmiddel.
- Ik gaf Tom een sedatief.

I gave Tom a sedative.

- Ze gaf hem een klok.
- Ze gaf hem een horloge.

- She gave him a watch.
- She gave him a clock.

- Ze gaf ons een cadeautje.
- Ze gaf ons een cadeau.

She gave us a present.

- Hij gaf ieder een pen.
- Hij gaf iedereen een potlood.

He gave each of them a pencil.

- Ik gaf hem nauwkeurige instructies.
- Ik gaf hem gedetailleerde instructies.

I gave him detailed instructions.

- Ze gaf hem een ​​cadeautje.
- Ze gaf hem een ​​cadeau.

She gave him a present.

Tot ik antwoord gaf.

until I answered it.

Eindelijk gaf hij toe.

At last he yielded.

Hij gaf kort antwoord.

He answered in brief.

Ik gaf Maria chocolade.

I gave Mary chocolate.

Hij gaf zich over.

He surrendered.

Tom gaf zich over.

Tom surrendered.

Tom gaf het op.

Tom gave up.

Tom gaf geen antwoord.

Tom made no reply.

Ik gaf om hem.

I cared about him.

Tom gaf geen uitleg.

Tom didn't give an explanation.

Ik gaf mezelf aan.

I turned myself in.

Tom gaf me prasad.

- Tom gave me prasad.
- Tom gave me prasada.
- Tom gave me prasadam.

Ik gaf Tom chocolade.

I gave Tom chocolate.

Waarom gaf ze op?

Why did she give up?

Tom gaf Maria chocolade.

Tom gave Mary chocolate.

Ik gaf hem snoep.

I gave him sweets.

- Ik gaf Tom wat water.
- Ik gaf Tom een beetje water.

I gave Tom some water.

- Zij gaf hen een paar appels.
- Zij gaf hen een paar appelen.

She gave them some apples.

- Mary gaf hem een grote knuffel.
- Mary gaf hem een dikke knuffel.

Mary gave him a big hug.

- Ze gaf me een prachtig cadeau.
- Ze gaf me een prachtig cadeautje.

She gave me a wonderful present.

- Mijn oom gaf me een cadeau.
- Mijn oom gaf me een cadeautje.

- My uncle gave me a present.
- My uncle gave me a gift.

- Ze gaf me een paar boeken.
- Hij gaf me een paar boeken.

He gave me some books.

Dat gaf me koude rillingen.

It sent chills down my spine.

gaf vorm aan mijn levenswerk.

that shaped my life's work.

Observeerde hem en gaf feedback.

observing him and giving him feedback.

De leraar gaf ons huiswerk.

The teacher gave us homework.

Mary gaf Tom een knuffel.

Mary gave Tom a hug.

Tom gaf me een pen.

Tom gave me a pen.

De soldaat gaf me water.

- The soldier gave water to me.
- The soldier gave me water.

Die visie gaf me kippenvel.

The sight made my flesh creep.

Ze gaf een vaag antwoord.

She gave a vague answer.

Hij gaf me een voorbeeld.

He gave me an example.

Hij gaf me een horloge.

He gave me a watch.

Hij gaf me een cadeau.

He gave me a present.

Hij gaf me dit boek.

He gave me this book.

Hij gaf mij een compliment.

He paid me a compliment.

Hij gaf alle hoop op.

He abandoned all hope.

Hij gaf haar een pop.

He presented her with a doll.

Ik gaf hem een oorvijg.

- I slapped him in the face.
- I slapped his face.

De accu gaf het op.

- The battery died out.
- The battery is flat.

Sally gaf mij genoeg inlichtingen.

Sally gave me a good piece of information.

Tom gaf de bloemen water.

Tom watered the flowers.

Hij gaf haar een boek.

- He gave her a book.
- He gave him a book.

Ze gaf hem zijn jas.

She handed him his jacket.

Ann gaf mij dit geschenk.

Ann gave me this present.

Ik gaf hem een boek.

I gave him a book.

Zij gaf ons een geschenk.

She gave us a present.

Hij gaf mij een appel.

He gave me an apple.

Hij gaf me tienduizend yen.

He gave me 10,000 yen.

Hij gaf geschiedenis op school.

He taught history at school.

Hij gaf zijn ouders antwoord.

He answered his parents.

Tom gaf Maria een kopje.

Tom handed a cup to Mary.

Ik gaf Tom een ​​keuze.

I gave Tom a choice.

Ze gaf hem een oorvijg.

She gave him a slap in the face.

Tom gaf Maria een handkus.

Tom kissed Mary's hand.

Maria gaf Tom een lesje.

Maria gave Tom a lesson.

Ze gaf me een cadeautje.

- He gave me a present.
- She gave me a present.

Hij gaf ieder een pen.

He gave each of them a pencil.

Hij gaf hem een boek.

He gave him a book.

Ze gaf hem een horloge.

She gave him a watch.

Ik gaf hem wat advies.

I gave him some advice.

Ik gaf hem mijn adres.

I gave him my address.