Examples of using "يأكل" in a sentence and their dutch translations:
- Hij is aan het eten.
- Hij eet.
- De koeien eten gras.
- De koeien zijn gras aan het eten.
De leeuw is vlees aan het eten.
- Hij eet een appel.
- Hij is een appel aan het eten.
- Zij eet een appel.
- Iemand is aan het eten.
- Er is iemand aan het eten.
- Iemand eet.
Mijn hond eet druiven.
Hij eet, ik eet.
- Ze eet.
- Hij is aan het eten.
- Ze is aan het eten.
- Hij eet.
- De beer eet een appel.
- De beer is een appel aan het eten.
De man eet brood.
Eet Tom vlees?
Sami was sushi aan het eten.
als wij vis en schelpdieren eten,
De beer eet dus een hoop nootjes... ...veel fruit...
Mijn vader eet niet veel fruit.