Examples of using "آكل" in a sentence and their dutch translations:
- Ik eet een appel.
- Ik ben een appel aan het eten.
Ik eet brood.
Ik verslind een boek.
Ik eet brood.
- Hoe hoor ik dit te eten?
- Hoe hoor je dit te eten?
Ik eet een ananas.
Ik zal de appel opeten.
- Ik eet niet.
- Ik ben niet aan het eten.
Ik eet geen fruit.
Hij eet, ik eet.
Ik eet een appel.
Ik kan niet eten.
Ik eet nooit vlees.
- Fijn u te ontmoeten. Ik ben een miereneter.
- Fijn je te ontmoeten. Ik ben een miereneter.
Ik wil een mango eten.
Dus je kiest ervoor me de knopjes te laten eten?
Mag ik deze cake eten?
- Ik wil buiten eten vanavond.
- Ik wil vandaag uit eten gaan.
Ik eet graag watermeloen.
Een oud verhaal gaat over het 'manetende luipaard van Rudraprayag.' Een losgeslagen exemplaar in de 19e eeuw...
...verandert deze grazer in een van de meest gevaarlijke dieren op aarde.