Examples of using "Onunla" in a sentence and their dutch translations:
Het zou kunnen dat je hem gaat ontmoeten.
Ik ben met haar verloofd.
Ik sprak met haar.
Het zou kunnen dat je hem gaat ontmoeten.
We hadden er plezier mee.
Ik speel met hem.
Ik blijf bij haar.
- Praat niet met hem.
- Spreek hem niet aan.
Laat me het haar vertellen.
- U moet voor hem zorgen.
- Je moet voor hem zorgen.
- We zullen voor hem zorgen.
- Wij zullen wel voor hem zorgen.
Vergelijk jezelf niet met hem.
Hoe ga je ermee om?
hem of haar te bellen
Ik wil seks met haar hebben.
Ik kon geen contact krijgen met hem.
- Wat ga je ermee doen?
- Wat gaat u ermee doen?
- Wat gaan jullie ermee doen?
- Wat ben je daarmee van plan?
- Wat bent u daarmee van plan?
- Wat zijn jullie daarmee van plan?
Ik deelde een kamer met hem.
Ik heb niets met hem van doen.
Ik kan niet met hem opschieten.
Kan ik met hem meegaan?
Hij ging samen met haar.
- Ik wil met hem spreken.
- Ik wil met hem praten.
Ik sprak met hem door de telefoon.
Het is moeilijk praten tegen hem.
Uiteindelijk is ze met hem getrouwd.
Ik ben daar gelukkig mee.
Ik had met haar niets te maken.
Je moet hem niet uitlachen.
- Bij hem voel ik me gerelaxt.
- Bij hem voel ik me ontspannen.
Ik wil met hem trouwen.
Ik zal hem morgen zien.
Ik praat met haar op Facebook.
Ik was alleen maar met haar aan het praten.
Tom is er blij mee.
Je krijgt met hem te doen.
Waarom interesseer je je voor haar?
Ik heb hem verschillende keren ontmoet.
- Ik heb hem gisteren ontmoet.
- Ik ontmoette hem gisteren.
Ik ben het met hem eens.
Ik wil met haar uitgaan.
Ik zal daar persoonlijk voor zorgen.
Wat gaan we ermee doen?
Praat niet zo tegen hem.
Ik heb geen seks met hem gehad.
Ik was het met haar eens.
Ik kan goed met haar overweg.
Heb je haar gesproken?
Ik wil hem niet zien.
Maak hem niet belachelijk.
Wie heeft met ze gepraat?
Ik ben met haar verloofd.
Dans met haar!
Ik heb je met hem gezien.
Ik kan niet met hem werken.
- Wil je met haar praten?
- Zou je met haar willen praten?
Ik wil niet met hem praten.
Ik zal morgen met haar praten.
Ik ga met haar praten.
Ik wil haar leren kennen.
We staan op het punt hem te ontmoeten.
We zullen contact met hem opnemen.
- Maakt u zich geen zorgen over hem.
- Maak je maar geen zorgen over hem.
Ik ben er nog mee bezig.
Waarom was je met hem aan het praten?
Ik heb ’m geïnterviewd.
Ik wou dat ik met haar had kunnen meegaan.
- Ik ben vriendelijk tegen haar.
- Tegen haar ben ik vriendelijk.
Ik heb haar in Frankrijk leren kennen.
- Ze woont bij hem.
- Ze woont met hem samen.
Ze kon zich niet bij hem voegen.
Hij was van plan met haar te trouwen.
Tom staat daar bekend om.
Ze is met hem getrouwd.
- Ga je met hem praten?
- Zult u een woordje met hem wisselen?
Heb je hem ontmoet?
Ik heb hem in een café leren kennen.
Niets komt daarbij in de buurt.
Daarmee pinnen we zijn kop vast.