Examples of using "Venir" in a sentence and their dutch translations:
Wil je meekomen?
Wil je meekomen?
Wil je meekomen?
Kan je komen?
- Haal hem hierheen.
- Breng hem naar hier.
- U kunt komen.
- Je kunt komen.
- Jullie kunnen komen.
- Hij zou moeten komen.
- Zij zou moeten komen.
Wil je meekomen?
Zij wil komen.
Wil je meekomen?
Wil je niet met me mee?
- Hoe laat kun je komen?
- Hoe laat kunt u komen?
- Hoe laat kunnen jullie komen?
Hij mag komen.
Ik kan morgen komen.
Wanneer kunt ge komen?
Bedankt voor het komen.
Hij moet komen.
Kan je morgen komen?
Bedankt voor het komen.
Hij komt dikwijls te laat.
- U moet niet komen morgen.
- Jullie moeten niet komen morgen.
Hij kan niet komen, hij is ziek.
- Je moet met mij meekomen.
- Jullie moeten met me meekomen.
- Jullie moeten niet komen morgen.
- U moet morgen niet komen.
Je moet met mij meekomen.
Ge kunt komen wanneer ge maar wilt.
- Zij wilden zelf komen.
- Ze wilden zelf komen.
Jullie moeten met me meekomen.
Kan ik ook komen?
Wil je niet met me mee?
Ik dacht dat je wilde komen.
- Kunt ge komen eten vanavond?
- Kan je vanavond komen dineren?
- Kunt u vanavond komen dineren?
Als ik kan, dan kom ik morgen weer hoor.
Is je verteld wanneer je moet komen?
- Waarom kunt ge niet komen?
- Waarom kan je niet komen?
- Waarom kunnen jullie niet komen?
- Waarom kunt u niet komen?
Ik wou dat je met ons mee kon komen.
Kan je om negen uur komen?
Mijn moeder kan niet komen.
Tom komt ons misschien bezoeken.
U moet niet komen morgen.
Ik kan om drie uur komen.
Kunt ge even naar hier komen?
- Om hoe laat kunt ge komen?
- Tegen welk uur kunt ge komen?
- Hoe laat kun je komen?
- Hoe laat kunt u komen?
- Hoe laat kunnen jullie komen?
- Kan je naar mijn land komen?
- Kunt u naar mijn land komen?
- Kunnen jullie naar mijn land komen?
Hij beloofde me om vroeg te komen.
Hij moet onmiddellijk komen.
Komt hij echt?
Ik weet niet wanneer hij kan komen.
Ik wist dat ik moest komen.
Je hoefde niet te komen.
Ik kom vandaag niet.
Je kunt vannacht niet komen.
Ik weet niet wanneer zij kan komen.
Ik moet maandag komen.
- Komt u ook maar met mij mee.
- Jij kunt ook wel met me meekomen.
Wil je Brazilië komen leren kennen?
Tom kan op elk moment komen.
Ze kon niet komen omdat ze ziek was.
Hij kon niet komen, omdat hij ziek was.
Het is zonde dat je niet kan komen.
Kunt ge zondagavond komen?