Translation of "Tienen" in Dutch

0.008 sec.

Examples of using "Tienen" in a sentence and their dutch translations:

- ¿Tienen computadora?
- ¿Tienen ordenador?

Hebben jullie een computer?

- Tienen familias.
- Ellos tienen familias.

- Ze hebben een gezin.
- Ze hebben een familie.

- ¿Tienen sed?
- ¿No tienen sed?

Hebben jullie geen dorst?

Tienen razón.

En jullie hebben gelijk.

¿Tienen sed?

- Hebben jullie geen dorst?
- Heeft u geen dorst?

¿Tienen arroz?

Hebben jullie rijst?

Tienen agujetas.

Hun spieren zijn stijf.

Tienen agua.

Zij hebben water.

Tienen vino.

Zij hebben wijn.

Tienen miedo.

- Ze zijn bang.
- Zij zijn bang.

¿Tienen computadora?

Hebben ze een computer?

¿Tienen champú?

Hebben ze shampoo?

Pero aquí lo tienen. Aquí lo tienen.

Zo zie je maar weer.

- ¿Tenéis hijos?
- ¿Tienen hijos?
- ¿Ustedes tienen hijos?

- Heeft u kinderen?
- Hebben jullie kinderen?

Las paredes tienen orejas, las puertas tienen ojos.

De muren hebben oren, de deuren hebben ogen.

- Tienen una hermosa casa.
- Tienen una casa hermosa.

Ze hebben een prachtig huis.

¿Tienen la respuesta?

Oké, heb je geantwoord?

Ahí lo tienen.

Daar ga je.

tienen más intimidad,

ervaren meer intimiteit,

Todos tienen secretos.

Iedereen heeft geheimen.

Todos tienen defectos.

Iedereen heeft gebreken.

Le tienen miedo.

Ze zijn bang voor hem.

Ellos tienen hambre.

Ze hebben honger.

¿Tienen elefantes africanos?

Heeft u Afrikaanse olifanten?

Tienen pocos libros.

Ze hebben weinig boeken.

¡Tienen que ayudarme!

Zij moeten me helpen.

Ellos tienen frío.

Ze hebben het koud.

Ellos tienen gemelos.

Ze hebben een tweeling.

¿Tienen un diccionario?

Hebben ze een woordenboek?

Talvez tienen hambre.

Misschien hebben ze honger.

Ellos tienen pan.

Zij hebben brood.

¿Tienen experiencia profesional?

Hebt ge beroepservaring?

- Tienen sus propios problemas.
- Ellos tienen sus propios problemas.

Zij hebben hun eigen problemen.

- Ellos tienen algo en común.
- Tienen algo en común.

Ze hebben iets gemeen.

- ¿Qué edades tienen sus hijos?
- ¿Cuántos años tienen vuestros hijos?
- ¿Cuántos años tienen tus hijos?

Hoe oud zijn jullie kinderen?

- Los conejos tienen orejas grandes.
- Los conejos tienen largas orejas.
- Los conejos tienen las orejas grandes.

Konijnen hebben lange oren.

- ¿Qué edades tienen sus hijos?
- ¿Cuántos años tienen vuestros hijos?

Hoe oud zijn jullie kinderen?

- Estas casas tienen 500 años.
- Esas casas tienen quinientos años.

Deze huizen zijn vijfhonderd jaar oud.

¿Tienen ya la respuesta?

Heb je daarop geantwoord?

Tienen razón solo parcialmente.

Ze hebben slechts gedeeltelijk gelijk.

Son comestibles, tienen proteínas.

Ze zijn prima te eten... ...vol met eiwitten.

Son comestibles. Tienen proteínas.

Ze zijn prima te eten... ...vol met eiwitten.

tienen mayor eficacia política.

en zijn in politiek opzicht effectiever.

Tienen una dureza tierna.

Ze hebben een tedere hardheid.

Tienen una casa grande.

Ze hebben een groot huis.

Ellos tienen hijas gemelas.

Ze hebben tweelingdochters.

Los granjeros tienen graneros.

Boerderijen hebben schuren.

¿Las tortugas tienen dientes?

Hebben schildpadden tanden?

Los pájaros tienen alas.

Vogels hebben vleugels.

Las mujeres tienen paraguas.

- De vrouwen hebben regenschermen.
- De vrouwen hebben paraplu's.

Todos tienen su precio.

Iedereen heeft zijn prijs.

Ellos nos tienen miedo.

Ze zijn bang voor ons.

Tienen miedo de Tom.

Ze zijn bang voor Tom.

No tienen ninguna prueba.

- Er is geen bewijs.
- Ze hebben geen bewijs.

Las rosas tienen espinas.

Rozen hebben doornen.

¿Todos tienen un lápiz?

Heeft iedereen een potlood?

- ¿Tiene hijos?
- ¿Tienen hijos?

Heeft u kinderen?

Ya no tienen azúcar.

Hun suiker is op.

Ellos tienen diferentes prioridades.

Ze hebben verschillende prioriteiten.

Le tienen mucho cariño.

Ze zijn erg dol op hem.

Ustedes no tienen corazón.

U heeft geen hart.

Tienen algo en común.

Ze hebben iets gemeen.

- ¿Tienes dinero?
- ¿Tienen dinero?

Heb je geld?

- ¿Tenéis hijos?
- ¿Tienen hijos?

Hebben jullie kinderen?

Las paredes tienen oídos.

De muren hebben oren.

- Los conejos tienen largas orejas.
- Los conejos tienen las orejas grandes.

Konijnen hebben lange oren.