Translation of "Joven" in Dutch

0.039 sec.

Examples of using "Joven" in a sentence and their dutch translations:

- Parecía joven.
- Él parecía joven.

Hij zag er jong uit.

- Es joven.
- Él es joven.

Hij is jong.

- Ella era joven.
- Era joven.

Ze was jong.

- Tom se ve joven.
- Tom luce joven.
- Tom parece joven.

Tom ziet er jong uit.

Es joven, tal vez demasiado joven.

Ze is jong, misschien te jong.

- Él se ve joven.
- Parece joven.

Hij ziet er jong uit.

Parecía joven.

Hij zag er jong uit.

Es joven.

Ze is jong.

Soy joven.

Ik ben jong.

Parece joven.

Hij ziet er jong uit.

- Pareces más joven.
- Te ves más joven.

- Je ziet er jonger uit.
- Jij ziet er jonger uit.
- U ziet er jonger uit.
- Jullie zien er jonger uit.

- Él es todavía joven.
- Todavía es joven.

Hij is nog jong.

Todavía eres joven.

Je bent nog jong.

Desearía ser joven.

Ik zou graag jong zijn.

Soy todavía joven.

Ik ben nog jong.

Tom es joven.

Tom is jong.

No soy joven.

Ik ben niet jong.

Lucía muy joven.

Hij zag er heel jong uit.

No eres joven.

Jij bent niet jong.

Aún eres joven.

Je bent nog jong.

Tom murió joven.

Tom stierf jong.

Tom parecía joven.

Tom zag er jong uit.

- Es joven pero experimentado.
- Él es joven, pero experimentado.

Hij is jong, maar ervaren.

- Ella era joven e inocente.
- Era joven e inocente.

Ze was jong en onschuldig.

- Quizás él no es joven.
- Quizá no sea joven.

Misschien is hij niet jong.

Él es muy joven. Es mucho más joven que Tom.

Hij is heel jong. Hij is veel jonger dan Tom.

El pintor murió joven.

- De schilder is jong gestorven.
- De schilder is jong overleden.

Ella se casó joven.

Ze trouwde jong.

Su hermana parece joven.

Haar zus ziet er jong uit.

Tiene una voz joven.

- Hij heeft een jeugdige stem.
- Ze heeft een jeugdige stem.

Él se ve joven.

Hij ziet er jong uit.

Su hermana luce joven.

Zijn zus ziet er jong uit.

Tuve compasión del joven.

Ik had medelijden met de jongen.

Mi tía parece joven.

Mijn tante ziet er jong uit.

Era joven e inocente.

Ik was jong en onschuldig.

Quizá no sea joven.

Misschien is hij niet jong.

Tom se ve joven.

Tom ziet er jong uit.

El hombre es joven.

De man is jong.

Tomás todavía es joven.

Tom is nog steeds jong.

Me gusta aquel joven.

Ik zie die jonge man wel zitten.

"¿Ella es joven?" "Sí."

"Is ze jong?" "Ja."

Conozco a este joven.

Ik ken deze jongeman.

- Nuestro profesor parece muy joven.
- Nuestra profesora se ve muy joven.

- Onze leraar ziet er heel jong uit.
- Onze lerares ziet er heel jong uit.

- Ojalá yo fuera joven de nuevo.
- Desearía ser joven otra vez.

Ik wou dat ik opnieuw jong was.

- Sos demasiado joven para tomar alcohol.
- Eres demasiado joven para beber alcohol.

Je bent te jong om alcohol te drinken.

- Tú eres demasiado joven para casarte.
- Tú eres muy joven para casarte.

Je bent te jong om te trouwen.

- Ella era muy guapa cuando era joven.
- Ella era hermosa cuando joven.

Ze was mooi toen ze jong was.

Pero la noche es joven.

Maar de nacht is jong.

El joven vuelve a intentarlo

De jongeling probeert het opnieuw...

Nuestro profesor parece muy joven.

Onze leraar ziet er heel jong uit.

Ella era hermosa cuando joven.

Ze was mooi toen ze jong was.

Yo fumaba cuando era joven.

Ik rookte toen ik jong was.

Quizás él no es joven.

Misschien is hij niet jong.

¿Dónde está la joven pareja?

Waar is het jonge echtpaar?

La joven se rió despreocupadamente.

Het jonge meisje lachte zorgeloos.

Él es un joven estudiante.

Hij is een jonge student.

Aurelie es una joven pastora.

Aurélie is een jonge herderin.

La noche aún es joven.

De nacht is nog jong.

Él es joven y atractivo.

Hij is jong en aantrekkelijk.

Es rubio y parece joven.

Zijn haar is blond en hij ziet er jong uit.

Tomás es joven e ingenuo.

Tom is jong en naïef.

No tan rápido, joven amigo.

Niet zo vlug, jonge vriend.

- Eres muy joven para morir, amigo.
- Amigo mío, eres demasiado joven para morir.

- Ge zijt te jong om te sterven, mijn vriend.
- Je bent te jong om te sterven, mijn vriend.