Examples of using "Ido" in a sentence and their dutch translations:
- Ze zijn weg.
- Zij zijn weg.
Hij was al weg.
Ik ben naar de bank geweest.
Je bent te ver gegaan!
Zijt ge naar de dokter geweest?
Tom is weg.
Ik was bij de tandarts.
Is hij al weg?
Ben je naar de kapper geweest?
Zijt ge naar de dokter geweest?
Is ze weg?
Zijn ze weggegaan?
Ik ben twee keer in Kioto geweest.
Tom had vroeger moeten weggaan.
- Ze zijn vertrokken.
- Zij zijn vertrokken.
- Hij ging naar de winkel.
- Zij ging naar de winkel.
Hij is naar Zwitserland gegaan.
De zomer is voorbij.
We gingen naar een restaurant.
Welke richting is hij uitgegaan?
Op dat moment was het verlaten.
Ik ben een keer naar Kioto gegaan.
Hij is naar de bibliotheek gegaan.
Mijn hartsvriendin is naar Canada gegaan.
- Ben je gek geworden?
- Zijn jullie gek geworden?
- Bent u gek geworden?
Gisteravond was ik liever naar het concert geweest.
Tot nu toe ben ik daar niet geweest.
Ben je ooit naar Boston geweest?
Hoe gaat het met u de laatste tijd, Franko?
- Zijn ze weg?
- Zijn ze weggegaan?
- Ik heb spijt dat ik daarheen gegaan ben.
- Het spijt mij dat ik ernaartoe geweest ben.
Als ik jou was, zou ik zijn weggegaan.
- Ben je gek geworden?
- Zijn jullie gek geworden?
- Bent u gek geworden?
Het was beter geweest als jullie daar niet heen waren gegaan.
Die avond was ze naar het concert geweest.
Ze is nog nooit in Hokkaido geweest.
Ik vermoed dat hij naar huis is.
De volgende ochtend was hij weg.
De laatste trein is al weg.
Mijn vader is naar China gegaan.
Hij heeft Japan voorgoed verlaten.
Ik ben maar één keer in Boston geweest.
Zij is drie keer naar Frankrijk gegaan.
Tom is een paar minuten geleden vertrokken.
Waar zijt ge vorige zondag naartoe geweest?
- Ben je ooit naar de opera geweest?
- Zijn jullie ooit naar de opera geweest?
Neen, ik ben niet gegaan.
Ik ben twee keer in Kioto geweest.
- Ben je niet goed wijs?
- Ben je helemaal gek geworden?
- Ben je nou helemaal bedonderd?
- Ben je je verstand kwijt?
Ik dacht dat dit voorbij was. Ze was weg.
De pijn is voor het grootste deel verdwenen.
Tegen de tijd dat je terug bent, zal zij weg zijn.
Ik kan Tom niet vinden. Is hij al weg?
- Wie is er gestopt?
- Wie heeft er ontslag genomen?
Vanmorgen is ze gaan paardrijden.
- Mijn hoofdpijn is verdwenen.
- Mijn hoofdpijn is weg.
De zomer is voorbij.
Ik ben nooit in de Verenigde Staten geweest.
Waar ben je geweest, Tom?
Alle mensen die hier waren, zijn weggegaan.
- Uw broer heeft mij gezegd dat ge naar Parijs geweest zijt.
- Je broer zei dat je naar Parijs was gegaan.
Ik ben naar de bakker geweest.
- Hij ging naar de winkel.
- Zij ging naar de winkel.
- Ik zou naar de bergen gegaan zijn, als ik geld had gehad.
- Ik was naar de bergen gegaan, als ik geld had gehad.