Examples of using "Hablando" in a sentence and their dutch translations:
Blijf praten.
We praatten verder.
Ze zijn aan het praten.
Ik ben aan het praten.
Jij bent aan het praten.
Eén: Ik ben slecht in praten, ik ben goed in praten.
- Spreekt ge tegen mij?
- Heb je het tegen mij?
Heb je het tegen mij?
- Spreek je Engels?
- Spreekt u Engels?
- Spreken jullie Engels?
Waar ik het vandaag over heb,
Heb je het tegen mij?
Spreekt ge tegen mij?
Ze bleef praten.
- Hij sprak.
- Hij was aan het spreken.
Tom is aan het praten.
We waren alleen maar aan het praten.
Iedereen praat.
- Ik praat niet tegen jou, maar tegen de aap.
- Ik spreek niet met u, maar met de aap.
Praat ik nu over biologie, of heb ik het over geologie?
- Iemand praat.
- Iemand is aan het praten.
Waar heeft iedereen het over?
Nu we het over scripts hebben,
Met wie was je aan het praten?
Ik ben aan de telefoon.
- Met wie ben je aan het praten?
- Tegen wie heb je het?
Er is een deskundige aan het woord.
Eerlijk gezegd, haat ik hem.
Spreek ik te snel?
Ze zijn aan het praten.
Waarover heeft hij het?
Waar heb je het over?
- Je spreekt.
- Jij spreekt.
- Hebt ge het over mij?
- Heb je het over mij?
- Hebben jullie het over mij?
Meent u dat echt?
Waar waren we gebleven?
We blijven praten.
Over wie heb je het?
want eigenlijk, technisch gezien, ben ik aan het opzeggen.
Ze hebben het over muziek.
Waar spraken ze over?
- Met wie praatte je zonet?
- Wie was dat waar je net mee praatte?
Ik praat tegen mezelf.
Zij praten in de keuken.
Met een tong en een mond komt men de wereld rond.
Hebben jullie het over mij?
- Ze spreken Frans.
- Zij spreken Frans.
- Hij is aan de telefoon.
- Hij zit aan de telefoon.
Ik praat met een vriend.
Ik heb het over jouw daden.
Jane is met iemand aan het praten.
Als je van de duivel spreekt.
Wie spreekt er?
Met wie was je aan het telefoneren?
- Spreekt u Engels?
- Spreken jullie Engels?
Ik heb het over voedsel en landbouw.
zouden we het nergens anders over hebben.
Over vreemde talen gesproken, spreek je Frans?
In het algemeen herhaalt de geschiedenis zichzelf.
Tom is de hele nacht blijven praten.
We bleven de hele nacht praten.
Die mensen spreken Frans.
Waar hadden jullie het over?
Ik weet niet meer waar we het over hadden.
- Ze praatte de hele tijd.
- Ze sprak de hele tijd.
Hij is al een uur aan het spreken.
- Ik weet niet waar je het over hebt.
- Ik weet niet waar u het over hebt.
- Ik weet niet waar jullie het over hebben.
- De professor is aan het telefoneren.
- De leraar is aan het telefoneren.
Tom weet waar hij het over heeft.
Ik weet niet waar je het over hebt.
Ik heb geen idee waar je het over hebt.
terwijl ze zachtjes praatten over hun dromen,
Ik leerde dit uit de gesprekken met mijn studenten.