Examples of using "¡vive" in a sentence and their dutch translations:
Leef.
Woont hij hier?
- Waar woont hij?
- Waar woont ie?
- Leef ellendig, maar leef vrij.
- Leef arm maar leef vrij.
- Weet gij waar hij woont?
- Weet jij waar hij woont?
- Weet u waar hij woont?
Weet u waar ze woont?
Waar woont gij?
- Ik weet waar hij woont.
- Ik weet waar ze woont.
Hij woont in Kioto.
Hij woont boven mij.
- Weet je waar ze woont?
- Weet u waar ze woont?
- Waar woon je?
- Waar woont gij?
- Waar woont u?
Waar woont je oma?
Waar woont ze nu?
Hier leeft een beer.
Ze woont in Kyoto.
Ze woont vlakbij.
Zij woont in Yokohama.
Waar woont hij?
Ik weet waar hij woont.
Ze woont alleen.
- Weet gij waar hij woont?
- Weet jij waar hij woont?
- Tom woont in de buurt.
- Tom woont hier in de buurt.
Woont u hier?
Zeg me waar ze woont.
Ze woont vlakbij.
Leef en leer.
- Hij woont in Turkije.
- Zij woont in Turkije.
Waar woont Tom?
Waar woont John?
Hij woont hier.
Hij woont alleen.
Waar woont lain?
Woont hij hier?
De oude man leeft alleen.
- Hij woont in een appartement.
- Hij woont in een woning.
Hij woont hier niet meer.
Woont u hier?
In dit gebouw woont niemand.
- Ze woont op het platteland.
- Ze woont in het land.
- Hij woont in een dorp.
- Hij woont op het platteland.
- Hij woont in een dorp.
- Ze woont in een dorp.
- Ze woont in het dorp.
Haar neef woont in Europa.
Leven en laten leven.
Hij woont boven mij.
Waar woont je oom?
Hij woont in Tokio.
Hij verblijft nu in Parijs.
- Niemand leeft eeuwig.
- Niemand leeft voor altijd.
Tom woont in Boston.
Hij woont in Marokko.
Ik weet waar ze woont.
Tom woont in Wales.
Waar woont u nu?
Woont je zus daar?
Tom woont in Gangnam.
Waar woont je opa?
- Woont hij in de buurt?
- Woont hij hier in de buurt?
Hij woont in Osaka.
Ik weet niet waar hij woont.
Hij woont in Engeland.
De oude man leeft alleen.