Examples of using "спала" in a sentence and their dutch translations:
Zij sliep.
Maria sliep.
Ik was aan het slapen.
Je sliep.
Heeft zij goed geslapen?
Je sliep.
Ik heb lang geslapen.
Ze deed niets anders dan slapen.
De kat sliep op de tafel.
Heb je geslapen?
- Heb je met hem geslapen?
- Ben je met hem naar bed geweest?
Ik heb met mijn baas geslapen.
Hij vroeg me of ik goed geslapen had de nacht voordien.
Sliepen jullie hier?
- Ik bleef de hele nacht wakker.
- Ik ben de hele nacht opgebleven.
Toen Marko kwam, sliep ik.
Maar we hebben wat we nodig hebben. En de hitte van de dag is verdwenen.
Ik heb de hele nacht niet geslapen.
Toen hij zijn naam hoorde, stond de kruising tussen een teckel en een vuilnisbakkenras op van onder de werkbank, waar hij had liggen slapen op de houtkrullen, rekte zich eens lekker uit en rende achter zijn baasje aan.