Examples of using "Skończyłem" in a sentence and their dutch translations:
- Ik ben klaar.
- Ik heb het gehad.
Ik ben bijna klaar.
Ik heb mijn werk al af.
Ik ben twintig geworden.
- Ik heb zojuist ontbeten.
- Ik heb juist ontbeten.
Ik ben bijna klaar met het verslag.
- Ik heb juist gegeten.
- Ik ben net klaar met eten.
Ik heb het hele boek gelezen.
Ik was klaar met mijn werk om zes uur.
Ik heb dit boek al uitgelezen.
Ik heb mijn broodje nog niet op.
Ik had de bloemen geen water hoeven geven. Ik was er maar net klaar mee, of het begon te regenen.