Examples of using "Imię" in a sentence and their dutch translations:
Maria. Dit is mijn naam.
Is dat uw naam?
We gaven onze ontdekking zijn naam:
- Je hebt zo'n mooie naam.
- U heeft zo'n mooie naam.
Ik heet Jack.
- Hoe heet je?
- Wat is je naam?
Mijn naam is Farshad.
Mijn naam is Yatarou.
Ze heeft een zeldzame voornaam.
Wat is zijn naam?
Mijn naam is Laurie.
Je bent vergeten je naam uit te gummen.
Mijn naam is Roberto.
Mijn naam is Sally.
De baby heet Anshika.
Ik heet ook Tom.
Tom wil weten hoe je heet.
Tom spreekt mijn naam verkeerd uit.
Vul uw naam en adres in.
- Tom weet de naam van de hond van Maria.
- Tom kent de naam van Maria's hond.
We zullen je straffen in de naam van de Maan!
De naam van hun zoon is John.
Jouw naam staat bovenaan de lijst.
Iedereen kan zijn eigen naam schrijven.
Zijn naam ligt op het puntje van mijn tong.
- Mag ik vragen hoe u heet?
- Mag ik vragen hoe je heet?
Wat is je naam?
- Ik heet Kyril, aangenaam kennis te maken.
- Mijn naam is Cyrille, aangenaam kennis te maken.
Ik denk dat zijn naam Tom is.
- Hoe heet u?
- Hoe heet je?
- Wat is je naam?
- Wat is uw naam?
Mijn naam is Farshad.
Hij heeft een zoon die John heet.
Hij heet Tom, niet John.
Wie is ze en hoe heet ze?
Hij kan nauwelijks zijn naam schrijven.
We voegden zelfs een extraatje toe zodat je naam wordt gemarkeerd
Mijn naam hoeft mij niet zo nodig te overleven.
In den naam des Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geestes. Amen.
- Hoe heet u?
- Hoe heet je?
- Wat is je naam?
- Wat is jouw naam?
- Wat is uw naam?