Examples of using "Fiera" in a sentence and their dutch translations:
- Ik was zeer trots.
- Ik was erg trots.
Zij was heel trots op haar vader.
- Keiko is trots op haar familie.
- Keiko is trots op haar gezin.
Ze is trots op haar zoon.
- Ik ben zeer trots op mijn zoon.
- Ik ben heel trots op mijn zoon.
Mijn nederigheid maakt me trots.
Ik ben daar trots op.
- Ik was zeer trots.
- Ik was erg trots.
- Ik ben trots op je.
- Ik ben trots op u.
- Ik ben trots op jullie.
- Ik ben trots op jou.
Mijn familie is erg trots op me.
Ik ben trots op zijn eerlijkheid.
Ik ben trots op mijn kinderen.
Ik ben fier op mijn broer.
Ik ben trots op dit land.
Mijn nederigheid maakt me trots.
- Ik ben zeer trots op mijn zoon.
- Ik ben heel trots op mijn zoon.
- Ik ben altijd fier over mijn familie.
- Ik ben altijd trots op mijn familie.
Ik ben trots om een Bourgondiër te zijn.
Ik ben echt trots op je.
Je bent trotser dan een pauw.