Translation of "Spazieren" in Dutch

0.090 sec.

Examples of using "Spazieren" in a sentence and their dutch translations:

- Geh spazieren!
- Gehen Sie spazieren!
- Geht spazieren!

Ga wandelen!

- Geh spazieren!
- Gehen Sie spazieren!

Ga wandelen!

Geh spazieren!

- Scheer je weg!
- Neem een wandeling!
- Ga een eindje lopen!
- Ga wandelen!

Geht spazieren!

Gaan jullie maar een ommetje maken!

Sie ging spazieren.

Ze ging wandelen.

Gehen wir spazieren?

Zullen we gaan wandelen?

Gehst du spazieren?

Ga je een wandeling maken?

- Sie geht gerne allein spazieren.
- Sie geht gern allein spazieren.

Ze gaat graag alleen wandelen.

Er ist spazieren gegangen.

Hij ging wandelen.

Ich gehe gerne spazieren.

Ik wandel graag.

Er geht gerne spazieren.

Hij houdt ervan wandelingen te maken.

Er geht gerade spazieren.

Hij is buiten aan het wandelen.

Geh jeden Tag spazieren.

Maak elke dag een wandeling.

Gehe jeden Tag spazieren!

Wandel elke dag.

Kann ich spazieren gehen?

Kan ik gaan wandelen?

- Vater geht jeden Tag spazieren.
- Mein Vater geht jeden Tag spazieren.

Mijn vader maakt iedere dag een wandeling.

Sie geht gerne allein spazieren.

Ze gaat graag alleen wandelen.

Ich gehe gern allein spazieren.

- Ik ga graag alleen te voet.
- Ik wandel graag alleen.

Tom geht jeden Morgen spazieren.

Tom maakt elke ochtend een wandeling.

Darf ich draußen spazieren gehen?

Mag ik buiten gaan wandelen?

Estella und ich gehen spazieren.

Estella en ik gaan wandelen.

Würdest du gern spazieren gehen?

Wil je misschien gaan wandelen?

Vater geht jeden Tag spazieren.

Mijn vader gaat iedere dag wandelen.

Mein Großvater geht gerne spazieren.

Mijn opa houdt van wandelen.

Wir gingen am Seeufer spazieren.

We gingen wandelen langs de oever van het meer.

- Mein Papa geht jeden Tag spazieren.
- Vater geht jeden Tag spazieren.
- Vater macht jeden Tag einen Spaziergang.
- Mein Vater geht jeden Tag spazieren.

Mijn vader maakt iedere dag een wandeling.

Mein Vater geht jeden Morgen spazieren.

Mijn vader gaat iedere morgen wandelen.

Ab und zu fahren wir spazieren.

Van tijd tot tijd maken we een ritje.

Tom und Maria gingen zusammen spazieren.

Tom en Mary gingen samen een stukje wandelen.

Mein Vater geht jeden Tag spazieren.

- Mijn vader wandelt iedere dag.
- Mijn vader maakt iedere dag een wandeling.

Mein Vater geht im Park spazieren.

Mijn vader wandelt in het park.

Tom führt gerade seinen Hund spazieren.

Tom laat zijn hond uit.

Er geht gerne im Park spazieren.

- Hij wandelt graag in het park.
- Hij houdt van wandelen in het park.

Maria ging mit ihrem Hund spazieren.

Maria ging wandelen met haar hond.

Tom geht bei jedem Wetter spazieren.

Tom maakt elke dag een wandeling, weer of geen weer.

Sind Sie am Sonntag spazieren gegangen?

- Bent u zondag gaan wandelen?
- Hebben jullie zondag een wandeling gedaan?

- Tom geht jeden Morgen mit dem Hund spazieren.
- Tom führt jeden Morgen seinen Hund spazieren.

Tom laat elke ochtend de hond uit.

Er geht jeden Morgen im Park spazieren.

Hij wandelt elke morgen in het park.

- Gehst du spazieren?
- Machst du einen Spaziergang?

Ga je een wandeling maken?

Ich liebe es, im Regen spazieren zu gehen.

Ik wandel graag in de regen.

Wenn das Wetter schön ist, fahren wir spazieren.

Als het weer goed is, gaan we naar de drive.

Eines schönen Tages im April ging ich spazieren.

Op een zonnige dag in april ging ik wandelen.

Tom und sein Onkel gingen schweigend zusammen spazieren.

Tom en zijn oom liepen samen in stilte.

Tom ging jeden Morgen mit seinem Hund spazieren.

Tom liet elke ochtend de hond uit.

- Warum sagst du, dass du im Park spazieren gehen willst?
- Warum sagen Sie, dass Sie im Park spazieren gehen wollen?

Waarom zeg je dat je in het park wilt wandelen?

Lass uns nach dem Essen am Strand spazieren gehen.

Laten we na het eten langs het strand wandelen.

Als es aufgehört hatte zu regnen, ging er spazieren.

Toen het ophield met regenen, ging hij buiten wandelen.

- Ich gehe gerne spazieren.
- Ich gehe gerne zu Fuß.

- Ik loop graag.
- Ik wandel graag.

Es ist seine Gewohnheit, jeden Morgen spazieren zu gehen.

Het is zijn gewoonte vroeg in de ochtend altijd te gaan wandelen.

Würdest du gerne mit mir im Park spazieren gehen?

Wil je graag met mij in het park wandelen?

Warum sagst du, dass du im Park spazieren gehen willst?

Waarom zeg je dat je in het park wilt wandelen?

- Offenbar geht er gerne spazieren.
- Offenbar macht er gern Spaziergänge.

Hij gaat kennelijk graag wandelen.

Oder menschenarme Orte zu besuchen, im Wald spazieren zu gehen.

Of om naar heel onbewoonde plekken te gaan of in het bos te wandelen.

- Mein Opa geht gerne wandern.
- Mein Großvater geht gerne spazieren.

Mijn opa houdt van wandelen.

Ich würde lieber spazieren gehen, als den Film zu sehen.

Ik zou liever wandelen dan naar de film te kijken.

Ich habe einen Apfel gegessen, bevor ich spazieren gegangen bin.

Ik heb een appel gegeten voordat ik ging wandelen.

Lass uns spazieren gehen, nachdem es aufgehört hat zu regnen.

Laten we gaan wandelen nadat het opgehouden is met regenen.

- Vater geht jeden Tag spazieren.
- Vater macht jeden Tag einen Spaziergang.

Mijn vader maakt iedere dag een wandeling.

Als ich noch klein war, ging ich gern bei Regen spazieren.

Toen ik klein was wandelde ik heel graag in de regen.

Sie fuhren früher oft am Wochenende zum Hafen von Nagoya spazieren.

Vroeger reden ze naar de Haven van Nagoya voor het weekend.

- Ich hatte Lust auf einen Spaziergang.
- Ich hatte Lust, spazieren zu gehen.

Ik had zin om te gaan wandelen.

- Mein Vater macht einen Spaziergang im Park.
- Mein Vater geht im Park spazieren.

Mijn vader wandelt in het park.

Es war das erste Mal, dass ich entlang des Mogami-Flusses spazieren ging.

Het was de eerste keer dat ik langs de Mogami-rivier wandelde.

- Ich gehe gerne laufen.
- Ich gehe gerne spazieren.
- Ich gehe gerne zu Fuß.

Ik wandel graag.

- Würdest du gern spazieren gehen?
- Würden Sie gerne einen Spaziergang machen?
- Was haltet ihr von einem Spaziergang?

Wil je misschien gaan wandelen?

- Tom führt seinen Hund aus.
- Tom geht mit seinem Hund Gassi.
- Tom führt gerade seinen Hund spazieren.

Tom laat zijn hond uit.

- Mir macht es nichts aus, im Regen spazieren zu gehen.
- Es macht mir nichts aus, durch den Regen zu gehen.

Het maakt me niet uit om in de regen te wandelen.

- Ich bin überhaupt nicht abergläubig, aber es weiß ja jeder, dass die Toten gegen Mitternacht aus ihren Gräbern steigen, um in der Gestalt von Gespenstern spazieren zu gehn.
- Ich bin überhaupt nicht abergläubig, aber jeder weiß doch, dass die Verstorbenen zur Mitternacht ihren Grüften entsteigen, um in Form von Gespenstern umherzuwandeln.

Ik ben helemaal niet bijgelovig, maar iedereen weet toch dat de doden tegen middernacht uit hun graven klimmen om, in de gedaante van spoken, uit wandelen te gaan.