Examples of using "Nachbarin" in a sentence and their dutch translations:
U bent mijn buurvrouw.
Zij is onze buurvrouw.
Dat is onze buurvrouw.
Ik heb een Italiaanse buurvrouw.
We hebben een nieuwe buurvrouw.
De hond van mijn buurvrouw blaft.
- Je bent mijn buurman.
- Je bent mijn buurvrouw.
- U bent mijn buurman.
- U bent mijn buurvrouw.
- Ik heb een Italiaanse buurman.
- Ik heb een Italiaanse buurvrouw.
- Dat is onze buurvrouw.
- Dat is onze buurman.
Ik heb een hekel aan mijn buurman.
- We hebben een nieuwe buurman.
- We hebben een nieuwe buurvrouw.
De hond van mijn buurman blaft.
Onze buurman kwam net terug.
Onlangs kwam ik mijn vroegere buurman tegen in de stad.