Examples of using "Italiener" in a sentence and their dutch translations:
Italianen eten pasta.
Hij is een Italiaan.
Ik ben Italiaans.
Italianen drinken vaak koffie.
Is hij niet Italiaans?
Italianen drinken geen koffie.
Veel Italianen gingen naar Australië.
Italianen drinken vaak koffie.
Van geboorte is hij Italiaan.
De ene is Japanner, de andere Italiaan.
Misschien is hij Italiaans of Spaans.
Ik ben Italiaans.
Italianen praten zelden over politiek.
- De Italianen zeggen dat vertalers verraders zijn.
- Volgens de Italianen zijn vertalers verraders.
Ik ben niet Italiaans.
Italianen doen altijd een dutje gedurende een uur na de lunch.
Ik ken een goed Italiaans restaurant.
Tom heeft een Italiaanse vriend.
Vertalingen zijn zelden helemaal juist. Zoals de Italianen zeggen, "traduttore, traditore".
- Ik heb een Italiaanse buurman.
- Ik heb een Italiaanse buurvrouw.
Daarom zeg ik jullie, de mensen van Europa, vergeet niet wie jullie zijn. Jullie zijn de erfgenamen van een strijd voor vrijheid. Jullie zijn de Duitsers, de Fransen, de Nederlanders, de Belgen, de Luxemburgers, de Italianen - en ja, de Britten - die boven de oude verdeeldheid uitstegen en Europa op de weg naar eenheid hebben brachten.