Examples of using "Marille" in a sentence and their dutch translations:
Tom gaf iets aan Mary.
Ik gaf Maria een boek.
Tom gaf Maria een Frans woordenboek.
Tom kocht een cadeautje voor Mary.
Is Tom familie van Mary?
Tom organiseerde een verrassingsfeestje voor Mary's verjaardag.
Tom heeft Maria ontslagen.
Tom heeft een verrassing voor Mary.
Tom gaf Mary een kerstcadeautje.
- Tom is Mary een brief aan het schrijven.
- Tom is een brief aan Mary aan het schrijven.
- Tom sprak gisteren met Maria.
- Tom heeft gisteren met Maria gesproken.
- Tom stelde me voor aan Mary.
- Tom heeft me aan Mary voorgesteld.
Tom gaf Mary de zaklamp.
- Tom maakte een boterham voor Maria.
- Tom heeft een boterham voor Maria gemaakt.
- Tom kocht Mary een mooi cadeau.
- Tom kocht Mary een mooi cadeautje.
Tom heeft Mary vanochtend gebeld.
Tom wou er met Maria over spreken.
Tom heeft Maria iets te vertellen.
Tom heeft niet alles aan Maria verteld.
Tom belt Maria bijna nooit.
Tom heeft Mary nog niet gebeld.
Tom weet niet wat er met Maria gebeurd is.
Tom glimlachte naar Mary en zij glimlachte terug.
Tom voelde dat hij Maria een verklaring verschuldigd was.
Tom belde Maria op om zich te verontschuldigen, maar zij legde de hoorn neer.