Examples of using "Auton" in a sentence and their dutch translations:
Ik heb de auto gewassen.
Ik heb de auto gewassen.
Ik kocht een nieuwe auto.
- Ik kocht haar een nieuwe auto.
- Ik heb haar een nieuwe auto gekocht.
- Ik heb een nieuwe auto voor haar gekocht.
- Hij heeft een auto gekocht.
- Hij kocht een auto.
Waar heb je de auto geparkeerd?
Ik herkende Toms auto.
- Ik heb die auto gekocht.
- Ik kocht die auto.
Van wie is die auto?
Ik werd bijna door een auto overreden.
Heeft u deze auto uit Duitsland meegebracht?
Waar kan ik een auto huren?
Tom kocht een auto met zijn spaargeld.
Ik ga een nieuwe auto kopen.
Hij liep voor de auto.
Ik laat je de auto zien die ik net gekocht heb.
Paula gaat de auto morgen wassen.
Een kat kwam van onder de auto tevoorschijn.
Hij was bijna door een auto aangereden.
Ik werd bijna overreden door een auto.
De motor van de auto ging onderweg stuk.
- Marco's auto heet "Thunder Giant".
- De naam van Marco's auto is "Thunder Giant".
Hij ontwierp de auto.
Het lijkt erop dat Tony een dure auto heeft gekocht.
Ik werd bijna door een auto overreden.
Tom stapte in de auto.
Tom zegt dat hij een nieuwe auto wil kopen.
Het is zo heet dat je een ei op de motorkap van een auto kunt koken.
Ik wil graag een auto maar ik heb geen geld om er een te kopen.
Hij is de auto aan het wassen.
Tom weet wie er tegen de auto van Maria is gereden.