Examples of using "Hän" in a sentence and their dutch translations:
Ze zal overleven.
- Hij grinnikte.
- Hij heeft gegiecheld.
- Hij liegt.
- Hij is aan het liegen.
Hij liegt.
Hij is ziek.
Hij is ziek.
Hij is intelligenter dan zij.
- Hij studeert.
- Hij is aan het studeren.
Hij eet.
Hij zit te wachten.
Ze leest.
- Slaapt ze?
- Is ze aan het slapen?
Hij was aan het slapen.
- Hij is aan het zwemmen.
- Hij zwemt.
Ze gaat.
- Ze zweeg.
- Ze hield zich stil.
Hij is blond.
- Hij speelt hier.
- Hij is hier aan het spelen.
- Hij speelt daar.
- Daar speelt hij.
Ze is een professor.
Hij bleef in het hotel.
Ze is gestoord.
- Hij is vriendelijk.
- Hij is aardig.
Zij is een vriendelijk persoon.
Hij ligt op de bank.
Hij is een busbestuurder.
Is zij uw zuster?
Heeft hij opnieuw gefaald?
Hij is compleet gek.
Hij is de auto aan het wassen.
Hij is een busbestuurder.
- Ze zei dat hij er knap uitzag.
- Ze zei dat hij knap was.
Hij is oud.
Hij lag op zijn rug.
- Hij paste zich aan de omstandigheden aan.
- Hij paste zich aan aan zijn omgeving.
Hij is een dj.
Hij krabt zich op zijn kop als hij nadenkt.
Hij spreekt Engels.
Hij is gestorven aan longkanker.
Hij lijkt aardig.
Hij schudde met zijn hoofd.
Hij zal zeker slagen.
Hij is een vrouwenhater.
Ze is vriendelijk.
Hij is voetballer.
Hij is verslaafd.
Hij houdt van dieren.
Hij ging vissen.
Hij lacht nerveus.
Slaapt hij?
Is zij een dokter?
Hij stak zijn vinger op.
Hij heeft een bier besteld.
Ze zag er eenzaam uit.
Zij zal je beschermen.
Ze kookte de eieren.
- Zij rookt veel.
- Ze rookt veel.
Hij woont op het platteland.
Ze vindt hem leuk.
Hij is een honkbalspeler.
- Ze is gaan shoppen.
- Ze is gaan winkelen.
Hij werkte hard.
Hij is mijn baas.
Hij kan praten.
Slaapt hij?
Hij is eng van geest.
Hij zou het kunnen.
Zij werd rood.
Ze lachte.
- Hij rende.
- Hij liep.
Slaapt hij?
Hij heeft zich opgehangen.
Hij probeert.
Ze liegt.