Translation of "Trusts" in Dutch

She trusts him.

Ze vertrouwt hem.

Tom trusts Mary.

Tom vertrouwt Mary.

Tom trusts him.

Tom vertrouwt hem.

She trusts Tom.

- Ze vertrouwt Tom.
- Ze heeft vertrouwen in Tom.

Tom trusts me.

Tom gelooft in mij.

He trusts you.

Hij vertrouwt je.

Everyone trusts her.

Iedereen heeft vertrouwen in haar.

Tom trusts them.

Tom vertrouwt hen.

Nobody trusts my country.

Niemand vertrouwt mijn land.

I'm sure he trusts you.

- Ik ben er zeker van dat hij je vertrouwt.
- Ik ben er zeker van dat hij u vertrouwt.
- Ik ben er zeker van dat hij jullie vertrouwt.

- Tom trusts me.
- Tom relies on me.

Tom vertrouwt op mij.

Do you know why no one trusts Tom?

Weet je waarom niemand Tom vertrouwt?

- Tom has confidence in Mary.
- Tom trusts Mary.

Tom vertrouwt Maria.

- I am sure of his trusting you.
- I'm sure he trusts you.

- Ik ben er zeker van dat hij je vertrouwt.
- Ik ben er zeker van dat hij u vertrouwt.
- Ik ben er zeker van dat hij jullie vertrouwt.