Examples of using "Table" in a sentence and their dutch translations:
Dat is een tafel.
Welke tafel?
Ruim de tafel af.
Dat is een tafel.
Het is een tafel.
Mama heeft de tafel gedekt.
Deze tafel wiebelt.
De tafel wankelt.
Ik dek de tafel wel.
Aan tafel!
Dek de tafel!
Dek de tafel.
Daar is een tafel.
Waar is de tafel?
Ruim de tafel af.
De tafel is gedekt.
Die tafel is van hout.
Leg het op tafel.
- Het geld ligt op de tafel.
- Het zilver ligt op de tafel.
Neem plaats aan tafel.
Het ligt onder de tafel.
Deze tafel is niet stabiel.
Dek de tafel alsjeblieft.
Deze tafel is gereserveerd.
Laten we de tafel verplaatsen.
Deze tafel is schoon.
Ruim de tafel af!
De tafel is groen.
Deze tafel is zwaar.
Ze hebben die tafel gebruikt.
Dit is een tafel.
Maria heeft deze tafel gebruikt.
Ik dek de tafel wel.
Deze tafel is wit.
Deze tafel is duur.
Zij gebruikten deze tafel.
Ik heb een tafel.
Ik heb een tafel geleend.
Deze tafel wiebelt.
De tafel is rood.
Deze tafel is gammel.
Deze tafel is van hout.
Dat is een grote tafel.
Tom kocht een tafel.
Tom sloeg op de tafel.
De tafel is lang.
Kruip onder de tafel.
De tafel wankelt.
Het geld ligt op de tafel.
Hij zit aan tafel.
Onder de tafel zit een kat.
Op tafel zat een kat.
Uw boek ligt op tafel.
De tafel neemt niet veel plaats in.
Een koekje ligt onder de tafel.
- Op tafel zat een kat.
- Er zat een kat op de tafel.
Mag ik de tafel klaarzetten?
Tom verstopte zich onder de tafel.
Draag alstublieft de tafel naar buiten.
Een tafel heeft vier poten.
Hij repareerde de kapotte tafel.
Hij heeft vreselijke tafelmanieren.
Ik heb me onder de tafel verstopt.
Wie heeft hen tafelmanieren geleerd?
Ik heb een houten tafel.
Hij zit aan tafel.
Kom bij ons aan tafel!