Examples of using "Susan" in a sentence and their dutch translations:
Susan houdt van katten.
Ik ben Susan Greene.
Susan rookt nooit.
Susan houdt van katten.
Susan poetste haar vaders schoenen.
Susan, zij houdt van katten.
Susan poetste haar vaders schoenen.
Dag Susan. Hoe gaat het?
Susan Greene... ben je Nederlands?
Susan is eigenlijk je halfzus.
Susan studeert als hoofdvak Amerikaanse geschiedenis.
Jane is aantrekkelijker dan Susan.
Ik moet met Susan praten.
Susan is twee jaar ouder dan ik.
Ik hou van Susan en van Betty, maar ik denk dat Susan de liefste van beide is.
Dat meisje dat met John aan het praten is, dat is Susan.
Susan is twee jaar ouder dan ik.
Peter is Engels. Is Susan ook Engels?
Susan Greene... ben je een Nederlandse vrouw?
Mijn zuster Susan staat elke morgen vroeg op.
De ouders van Jim aanvaardden zijn toekomstig huwelijk met Suzan.