Translation of "Stole" in Dutch

0.026 sec.

Examples of using "Stole" in a sentence and their dutch translations:

You stole.

Jullie stalen.

- He stole the money.
- He stole money.

Hij heeft het geld gestolen.

- Somebody stole Tom's wallet.
- Someone stole Tom's wallet.

Iemand heeft Toms portemonnee gestolen.

- Someone stole my camera.
- Somebody stole my camera.

Iemand heeft mijn camera gestolen.

He stole money.

Hij heeft geld gestolen.

- Someone stole my driver's license.
- Someone stole my driving licence.

Iemand heeft mijn rijbewijs gestolen.

- Joe Biden stole my bike.
- Joe Biden stole my bicycle.

Joe Biden heeft mijn fiets gestolen.

He stole my watch.

Hij heeft mijn horloge gestolen.

Someone stole her money.

Iemand heeft haar geld gestolen.

Who stole the apples?

Wie heeft de appels gestolen?

Someone stole my dartboard.

- Iemand heeft mijn dartbord gepikt.
- Iemand heeft mijn vogelpikbord gestolen.

Tom stole the necklace.

Tom heeft de halsketting gestolen.

Who stole the apple?

Wie heeft de appel gestolen?

Someone stole my passport.

Iemand heeft mijn paspoort gestolen.

Someone stole Tom's money.

Iemand heeft Toms geld gestolen.

Tom stole a boat.

Tom stal een boot.

Tom stole my umbrella.

Tom heeft mijn paraplu gestolen.

Sami stole a gun.

Sami stal een geweer.

Sami stole Layla's purse.

- Sami stal Layla’s handtas.
- Sami stal Layla’s portemonnee.

I stole Tom's money.

Ik heb Toms geld gestolen.

They stole my idea.

- Ze hebben mijn idee gestolen.
- Ze stalen mijn idee.

They stole my bag.

Ze hebben mijn tas gestolen.

Tom stole my phone.

- Tom heeft mijn telefoon gestolen.
- Tom stal mijn telefoon.

I stole a car.

Ik heb een auto gestolen.

He stole money from me.

Hij heeft geld van mij gestolen.

That man stole my wallet.

Die man heeft mijn portemonnee gestolen.

They stole my wine bottle!

Ze stalen mijn fles wijn!

Who stole my battery charger?

Wie heeft mijn batterijlader gepikt?

I stole something from Tom.

Ik heb iets van Tom gestolen.

My sister stole my clothes.

Mijn zus heeft mijn kleren gestolen.

Sami stole sixty thousand dollars.

Sami heeft zestigduizend dollar gestolen.

Joe Biden stole my bicycle.

Joe Biden heeft mijn fiets gestolen.

I think someone stole my password.

Ik denk dat iemand mijn wachtwoord gestolen heeft.

The poachers stole some turtle eggs.

De stropers stalen wat schildpaddeneieren.

Mary said you stole her car.

Mary zei dat je haar auto hebt gestolen.

- Tom is convinced Mary stole his clarinet.
- Tom is convinced that Mary stole his clarinet.

Tom is ervan overtuigd dat Maria zijn klarinet gestolen heeft.

I'm angry because someone stole my bicycle.

- Ik ben kwaad omdat iemand mijn fiets gestolen heeft.
- Ik ben boos omdat iemand mijn fiets heeft gestolen.

He stole a very valuable diamond ring.

Hij stal een zeer waardevolle diamanten ring.

Someone stole my wallet on the train.

Iemand heeft mijn portemonnee in de trein gestolen.

The hare stole a carrot from the garden.

- De haas stal een wortel uit de tuin.
- De haas heeft een wortel uit de tuin gestolen.

- Someone stole my passport.
- My passport was stolen.

Iemand heeft mijn paspoort gestolen.

The investor stole the capital of his client.

De makelaar heeft het kapitaal van zijn klant gestolen.

Some pickpocket stole my wallet on the train.

- Een zakkenroller stal mijn portemonnee in de trein.
- Een zakkenroller heeft in de trein mijn portemonnee gestolen.

I was the one who stole Mary's diamond ring.

Ik was degene die Maria's diamanten ring had gestolen.

Someone broke into my room and stole my wallet.

Iemand heeft in mijn kamer ingebroken en mijn portemonnee gestolen.

- Some pickpocket stole my wallet on the train.
- Someone pocketed my wallet on the train.
- Someone stole my wallet on the train.

Iemand heeft mijn portemonnee in de trein gestolen.

Does everyone think it was me who stole the money?

Denkt iedereen dat ik het geld heb gestolen?

- They flew.
- They were flying.
- They stole.
- They were stealing.

- Zij vlogen.
- Zij stalen.

- I don't think that Tom was the one who stole my bicycle.
- I don't think Tom was the one who stole my bicycle.

Ik denk niet dat Tom degene is die mijn fiets gestolen heeft.

- Someone has stolen all my money.
- Someone stole all my money.

Iemand heeft al mijn geld gestolen.

- Someone stole my passport.
- My passport was stolen.
- My passport's been stolen.

Iemand heeft mijn paspoort gestolen.

How did you know Tom and Mary were the ones who stole your saxophone?

Hoe wist je dat Tom en Mary degenen waren die je saxofoon hadden gestolen?

- The man robbed him of all his money.
- That man stole all of his money.

De man beroofde hem van al zijn geld.

The police are really good at understanding "Someone stole my credit card and ran up a lot of charges." It's a lot harder to get them to buy into "Someone stole my magic sword."

De politie is er heel goed in om te begrijpen dat iemand mijn creditcard gestolen heeft en een heleboel geld heeft opgenomen. Het is veel moeilijker om ze bij te brengen dat "iemand mijn magische zwaard gestolen heeft".

"I think Tom stole my drink." "Really? I don't think he'd ever do something like that."

"Ik denk dat Tom mijn drinken heeft gestolen." "Echt waar? Ik denk niet dat hij zoiets ooit zou doen."