Examples of using "Sells" in a sentence and their dutch translations:
Seks verkoopt.
Tom verkoopt kunstmest.
Wie verkoopt dit?
Hij verkoopt whisky.
Hij verkoopt fruit.
Hij verkoopt auto's.
Zij verkoopt bloemen.
- Ze verkoopt groente.
- Ze verkoopt groentes.
- Ze verkoopt groenten.
- Hij verkoopt groente.
- Hij verkoopt groenten.
- Hij verkoopt groentes.
Tom verkoopt fruit.
Tom verkoopt koffie.
Zij verkoopt fruit.
Tom verkoopt computers.
Tom verkoopt bloemen.
- Tom verkoopt groente.
- Tom verkoopt groenten.
- Tom verkoopt groentes.
- Tom verkoopt eten.
- Tom verkoopt voedsel.
Hij verkoopt drankjes.
Zij verkoopt zeeschelpen.
Ze verkoopt een vintage-hoed.
Tom verkoopt auto's in Boston.
Tom koopt en verkoopt auto's.
Sami verkoopt kamelen in Caïro.
Algerije verkoopt olie en gas.
De winkel verkoopt kranten en tijdschriften.
Deze winkel verkoopt kranten en tijdschriften.
Ze verkoopt medicamenten in de apotheek.
Zij verkoopt zeeschelpen aan de kust.
Deze supermarkt verkoopt alleen biologisch eten.
De winkel verkoopt allerlei waren.
Xavier verkoopt avocadobrood op de markt.
Sami verkoopt nepalcohol in zijn club.
De winkel verkoopt groenten.
Toms winkel verkoopt golfclubs, ballen, schoenen en andere accessoires.