Examples of using "Begin" in a sentence and their dutch translations:
Begin!
- Begin!
- Begin.
Kan ik beginnen?
- Laten we beginnen.
- Laten we dan maar beginnen.
Begin!
Begin!
Laten we dan maar beginnen.
Het is tijd om te beginnen.
- Laten we dan maar beginnen.
- Laten we dan maar aan de slag gaan.
Laten we maar gewoon beginnen.
Jullie zouden moeten beginnen.
Ik begin morgen.
Kan ik beginnen?
- Beginnen we eraan?
- Zullen we beginnen?
Het experiment moet beginnen.
We beginnen!
Waar zal ik mee beginnen?
- Laten we beginnen.
- Laten we van start gaan.
De lessen beginnen volgende week dinsdag.
- Ik begin deze namiddag.
- Ik begin vanmiddag.
We kunnen vanavond beginnen.
We beginnen dadelijk met het werk.
Laat het spel beginnen!
Ze begonnen Tom te slaan.
Laten we beginnen.
Laat het spel beginnen!
Zullen we nu beginnen?
Laten we dan maar beginnen.
De lessen beginnen volgende week.
- Opnieuw beginnen.
- Ik zal opnieuw beginnen.
Waar beginnen wij?
Het is tijd om te beginnen.
Wanneer begint het?
Laten we beginnen met die vraag.
Laten we beginnen met de derde les.
Dus, waar zullen we beginnen?
Het experiment moet beginnen.
Laat het spel beginnen!
Mag ik nu beginnen met eten?
Je zou onmiddellijk moeten beginnen.
Tom staat op het punt van te beginnen.
Zodra hij komt beginnen we.
Hoe laat begint het instappen?
Wanneer begint de tentoonstelling?
- Laten we met dit probleem beginnen.
- Laten we met deze opgave beginnen.
Het nieuwe jaar komt eraan.
- Hoe begon het gevecht?
- Hoe is het gevecht begonnen?
In oktober beginnen de bladeren te vallen.
- Wanneer zijt ge begonnen met Duits te leren?
- Wanneer ben je begonnen Duits te leren?
Wanneer begon het te regenen?
Zinnen beginnen met een hoofdletter.
Wanneer zou je willen beginnen?
Laten we meteen met ons werk beginnen.
Ik weet niet waar te beginnen.
Zullen we beginnen?
Tom wachtte tot Mary begon.
Wanneer begint je wintervakantie?
Kan ik beginnen?
De vredesonderhandelingen beginnen deze week.
- Ik start morgen.
- Ik begin morgen.
In oktober beginnen de bladeren te vallen.