Examples of using "Agree" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben het ermee eens.
- Ik ben het helemaal eens.
- Ik ben helemaal akkoord.
- Ik ga helemaal akkoord.
Ik ben het ermee eens.
Zij gaan akkoord.
- Ik ben het ermee eens.
- Ik ben dezelfde mening toegedaan.
We zijn het eens.
- Daar zou ik het mee eens zijn.
- Dat zou ik beamen.
- Ik ben het niet eens.
- Ik ga niet akkoord.
- Ik ben het helemaal eens.
- Ik ga helemaal akkoord.
- Ik ben het er helemaal mee eens.
Akkoord.
Zijn jullie het ermee eens?
Ik ben er volledig mee eens.
- Het merendeel van de mensen gaat akkoord.
- De meeste mensen zijn het eens.
- De meeste mensen zijn het ermee eens.
Ze zou het niet accepteren.
Bent u het niet eens?
Oké. Daar ben ik het mee eens.
We zijn het allebei ermee eens.
- Ik ben het helemaal eens.
- Ik ga helemaal akkoord.
Ja! Ik ben het ermee eens.
Nee, ik ben het ermee eens.
Ik ben het er zeker mee eens.
- Ik ben niet akkoord.
- Ik ben het niet eens.
- Ik ga niet akkoord.
- Ik ben het er volkomen mee eens.
- Ik ben het er helemaal mee eens.
Ik ben het helemaal met je eens.
- Ik ben het helemaal met je eens.
- Ik ben het geheel met je eens.
Ik kan het niet met je eens zijn.
Ik ben het eens met zijn voorstel.
Tom zal het er vast mee eens zijn.
Ik ga niet helemaal akkoord met jou.
Ze zullen nooit akkoord gaan.
Ik ben het met hem eens.
- Iedereen is het met je eens.
- Iedereen is het met jullie eens.
Daarover zijn we het eens.
- Akkoord.
- Oké.
Wij zijn het met hem eens.
Je bent het met hem eens.
Ik ben het eens met Tom.
We zijn het eens.
Ik ben het ermee eens.
Iedereen is het eens.
Ik ben het met u eens.
- Tom en ik zijn het eens.
- Tom en ik gaan akkoord.
Waarom was ze ermee eens?
Tom gaat het er waarschijnlijk mee eens zijn.
Ze was het niet met hem eens.
Ik ben het niet met jullie eens.
Ik begrijp het maar ik ben het er niet mee eens.
Ik kan niet akkoord gaan met uw voorstel.
Ik ga niet helemaal akkoord met jou.
Ik ben het honderd procent met je eens.
- Ik ben het helemaal met je eens.
- Ik ben het geheel met je eens.
- Ik ben het met u eens.
- Ik ben het met jullie eens.
Ik keur dit project goed.
Akkoord.
We zijn het over dit onderwerp eens.
- Ik ben het gedeeltelijk met uw zienswijze eens.
- Ik ben het gedeeltelijk met jouw zienswijze eens.
Ik ben het helemaal met je eens.
- Ik ben het niet met u eens.
- Ik ben het niet met jou eens.
Afgezien daarvan ben ik het ermee eens.
Je bent het nooit eens met mij.
Ik ben het hier niet mee eens.
Zijn jullie het eens met Tom?
Ben je het met hem eens?
Ik ben het niet met hem eens.
Daar ben ik het helemaal mee eens.
Ben je het niet met me eens?
Daar ben ik het niet mee eens.
We werden het nergens over eens.
Ik ben het geheel met je eens.
- Ik ben niet akkoord.
- Ik ben het niet eens.
- Ik ga niet akkoord.
Op dit punt ben ik het met je eens.
Spijtig genoeg kan ik niet akkoord gaan met jou.