Translation of "Kat" in Polish

- Zoek de kat.
- Vind de kat.

Znajdź kota.

Arme kat.

Biedny kot.

Ze heeft een kat. Die kat is wit.

Ona ma kota. Ten kot jest biały.

Ze heeft een kat. De kat is wit.

Ona ma kota. Ten kot jest biały.

Zij heeft een kat. De kat is wit.

Ona ma kota. Kot jest biały.

- Die kat is bruin.
- De kat is bruin.

Ten kot jest brązowy.

De kat miauwde.

- Kot miauknął.
- Kot zamiauczał.

De kat eet.

Kot je.

De kat slaapt.

Kot śpi.

- Een kat heeft twee oren.
- De kat heeft twee oren.

Kot ma dwoje uszu.

De kat drinkt melk.

Kot pije mleko.

De kat is zwart.

Kot jest czarny.

Ik heb geen kat.

Nie mam kota.

De kat is nat.

Kot jest mokry.

Ik mis mijn kat.

Tęsknię za moim kotem.

Een kat krabde me.

Kot mnie podrapał.

Dat is mijn kat.

To mój kot.

Behandel de kat goed!

Proszę, traktuj kota dobrze!

Waar is de kat?

Gdzie jest kot?

Mijn kat heeft honger.

Mój kot jest głodny.

Ik wil die kat.

Chcę tego kota.

Jouw kat is zwart.

Twój kot jest czarny.

Kijk naar de kat.

Patrz na kota.

Tom heeft geen kat.

Tom nie ma kota.

De kat eet brood.

- Kot je chleb.
- Kot zjada chleb.

Die kat is bruin.

Ten kot jest brązowy.

Tom had een kat.

Tom miał kota.

Mijn kat is wit.

Mój kot jest biały.

Wat wil de kat?

Czego chce ten kot?

- De kat slaapt op tafel.
- De kat slaapt op de tafel.

- Kotka śpi na stole.
- Kot śpi na stole.

Tom is het type persoon dat een kat een kat noemt.

Tom jest tym typem człowieka, który nazywa rzeczy po imieniu.

Een hond achtervolgt een kat, en de kat achtervolgt een muis.

Pies goni za kotem, a kot za myszą.

- Op tafel zat een kat.
- Er zat een kat op de tafel.

- Na stole siedział kot.
- Kot był na stole.

- "Een kat?" vroeg de bejaarde man.
- "Een kat?" vroeg de oude man.

„Kot?” - zapytał starzec.

De kat is heel lief.

Ten kot jest bardzo ładny.

De kat eet de muis.

Kot je mysz.

Ik heb een witte kat.

Mam białego kota.

De kat is niet dood.

Kot nie zdechł.

Tom speelt met Maria's kat.

Tom bawi się z kotem Mary.

De kat blies naar Tom.

- Kot zasyczał na Toma.
- Kot syknął na Toma.

Zijn oude kat leeft nog.

Jego stary kot wciąż żyje.

We hebben een witte kat.

Mamy białego kota.

Hij heeft een witte kat.

On ma białego kota.

De kat at de muis.

Kot zjadł mysz.

Tom heeft een zwarte kat.

Tom ma czarnego kota.

Ze heeft een witte kat.

Ona ma białego kota.

De zwarte kat rent snel.

Czarny kot szybko biegnie.

Mijn kat houdt van garnalen.

Mój kot lubi krewetki.

- Er is een kat in de keuken.
- In de keuken is een kat.
- Er zit een kat in de keuken.

W kuchni jest kot.

- De kat slaapt op de sofa.
- De kat slaapt op de bank.
- De kat is aan het slapen op de bank.

Kot śpi na kanapie.

Onze kat is in de keuken.

Nasz kot jest w kuchni.

De kat slaapt graag naast me.

Kot lubi ze mną spać.

Ze gaf melk aan de kat.

Dała kotu mleka.

"Een kat?" vroeg de oude man.

„Kot?” - zapytał starzec.

De kat slaapt op de stoel.

Kotka śpi na krześle.

De kat slaapt op een stoel.

Kot śpi na krześle.

Gooi geen steen naar een kat.

Nie rzucaj kamieniem w kota.

Het Franse woord "chat" betekent "kat".

Francuski wyraz 'chat' znaczy 'kot'.

Mijn kat heeft een eekhoorn gedood.

Mój kot zabił wiewiórkę.

Ze gaf melk aan een kat.

Dała kotu mleka.

Onder de tafel zit een kat.

Pod stołem jest kot.

Zit er een kat op tafel?

Czy na stole siedzi kot?

Mijn kat miauwt de hele tijd.

Mój kot miauczy cały czas.

Ik heb een kat en een hond. De kat is zwart, en de hond wit.

Mam kota i psa. Kot jest czarny, a pies biały.

Ik heb een kat en een hond. De kat is zwart en de hond is wit.

Mam kota i psa. Kot jest czarny, a pies biały.

- Dat is geen kat. Dat is een hond.
- Het is geen kat. Het is een hond.

To nie jest kot. To jest pies.

Ik heb een kat en een hond.

Mam kota i psa.

Er zit een kat onder het bed.

- Tutaj jest kot pod łóżkiem.
- Pod łóżkiem jest kot.

Hij heeft een kat en twee honden.

On ma kota i dwa psy.