Translation of "Studeren" in German

Ze studeren.

Sie studieren.

- Ze studeren.
- Ze zijn aan het studeren.

Sie studieren.

- Je kunt hier studeren.
- U kunt hier studeren.
- Jullie kunnen hier studeren.

- Du kannst hier lernen.
- Ihr könnt hier lernen.
- Ihr könnt hier studieren.
- Du kannst hier studieren.

- U kunt hier studeren.
- Jullie kunnen hier studeren.

Du kannst hier lernen.

Ze studeren industrie.

Sie studieren Industrie.

Ik moet studeren.

Ich muss lernen.

Moet ik studeren?

Muss ich lernen?

Ik ga studeren.

Ich habe vor zu studieren.

We studeren Frans.

Wir lernen Französisch.

Ik zal studeren.

Ich werde studieren.

Wij studeren muziek.

Wir studieren Musik.

- Studeer je?
- Ben je aan het studeren?
- Studeren jullie?

- Studierst du?
- Lernst du gerade?

- We zijn Frans aan het studeren.
- We studeren Frans.

Wir lernen Französisch.

- Ik haat studeren.
- Ik heb een hekel aan studeren.

Ich hasse studieren.

- Je moet veel harder studeren.
- Jullie moeten veel harder studeren.

Du musst viel fleißiger lernen.

Goede studenten studeren hard.

Gute Studenten studieren hart.

Laten we Engels studeren.

- Lasst uns Englisch lernen.
- Lasst uns Englisch studieren.
- Lernen wir Englisch!

Ik ga Duits studeren.

- Ich werde Deutsch studieren.
- Ich werde Deutsch lernen.

Ik wil Duits studeren.

Ich will Deutsch lernen.

We zouden moeten studeren.

Wir sollten lernen.

Je moet meer studeren.

Du sollst mehr studieren.

Ik wil geschiedenis studeren.

Ich möchte Geschichte studieren.

Je moet veel studeren.

Man muss viel lernen.

Ik moet wiskunde studeren.

- Ich muss Mathe studieren.
- Ich muss für Mathe lernen.

Ik wil wiskunde studeren.

- Ich möchte Mathematik studieren.
- Ich will Mathematik studieren.

Tom doet alles behalve studeren.

Tom tut alles außer studieren.

Al de studenten studeren Engels.

Alle Studenten studieren Englisch.

Ben je aan het studeren?

Studierst du?

"Ga je vanmiddag studeren?" "Ja."

„Wirst du heute Nachmittag lernen?“ „Ja.“

De meeste studenten studeren hard.

Die meisten Studenten studieren fleißig.

De leerlingen moeten meer studeren.

Die Schüler sollten fleißiger lernen.

Ze studeren in de namiddag.

Sie lernen nachmittags.

Ik hou niet van studeren.

Ich lerne nicht gern.

Ik zou graag Frans studeren.

Ich möchte gerne Französisch lernen.

Je moet veel harder studeren.

Du musst viel fleißiger lernen.

Ik had meer moeten studeren.

Ich hätte mehr lernen sollen.

- Morgen ga ik in de bibliotheek studeren.
- Morgen ga ik studeren in de bibliotheek.

Morgen werde ich in der Bibliothek lernen.

- Ik moet studeren.
- Ik moet leren.

Ich muss lernen.

Ik moet studeren voor de toets.

Ich muss für die Prüfung lernen.

Ik wil in het buitenland studeren.

Ich will im Ausland studieren.

Ze besloot in Amerika te studeren.

Sie beschloss, in Amerika zu studieren.

Ik moet studeren voor een biologietoets.

Ich muss für eine Biologiearbeit lernen.

Ik zou graag in Parijs studeren.

Ich möchte in Paris studieren.

Ben je begonnen Frans te studeren?

Hast du angefangen, Französisch zu lernen?

- We studeren muziek.
- Wij bestuderen muziek.

Wir studieren Musik.

Je hoeft vandaag niet te studeren.

Du musst heute nicht lernen.

Ik heb besloten door te studeren.

Ich habe beschlossen, mehr zu lernen.

Veel studenten studeren graag 's ochtends.

- Viele Studenten studieren gerne morgens.
- Viele Studenten mögen es, morgens zu studieren.

Hoezo wil je in het buitenland studeren?

- Wieso willst du im Ausland studieren?
- Warum wollt ihr im Ausland studieren?

Ik ging naar Amerika om te studeren.

Ich ging nach Amerika um zu studieren.

- Hij studeert.
- Hij is aan het studeren.

- Er studiert gerade.
- Er lernt gerade.

Peter, wil je vandaag met mij studeren?

Peter, wirst du heute mit mir lernen?

Studeren jullie wel eens in de bibliotheek?

- Lernst du manchmal in der Bibliothek?
- Lernen Sie manchmal in der Bibliothek?
- Lernt ihr manchmal in der Bibliothek?

Waarom ben je begonnen Frans te studeren?

- Warum hast du angefangen, Französisch zu lernen?
- Warum haben Sie angefangen, Französisch zu lernen?

Ik heb geen zin om te studeren.

Ich habe keine Lust zu studieren.

Tom zegt dat hij Frans wil studeren.

- Tom sagt, dass er Französisch lernen will.
- Tom sagt, dass er Französisch studieren will.

- Studeer je?
- Ben je aan het studeren?

Studierst du?

Hij is te moe om te studeren.

Er ist zu müde zum Lernen.

Morgen ga ik studeren in de bibliotheek.

Morgen werde ich in der Bibliothek lernen.

Ik zou graag aan de universiteit studeren.

Ich möchte an einer Universität studieren.

- We waren aan het studeren.
- We studeerden.

Wir waren am Lernen.

Ik ben hier om Italiaans te studeren.

Ich bin hier, um Italienisch zu lernen.

Het is je plicht om te studeren.

- Deine Pflicht ist das Studieren.
- Deine Pflicht ist zu studieren.