Examples of using "Pertenece" in a sentence and their dutch translations:
- Dat is van hem.
- Dat is de zijne.
Nu is het van mij.
Ik denk dat dit van jou is.
- Dat is mijn huis.
- Dit is mijn huis.
Deze fiets is van mij.
- Van wie is dat?
- Van wie is dit?
Van wie is dat?
Dat is van mij, denk ik.
De roos is van Theodore.
maar het is niet echt van mij.
De mens behoort tot de zoogdieren.
- Dat behoort nu aan mij.
- Nu is het van mij.
Dit is zijn huis.
Dit boek behoort toe aan de bibliotheek.
De fiets onder de boom is van mij.
Een deel van dit land is van mij.
Deze laptop is van mij.
- Dit is mijn fiets.
- Deze fiets is van mij.
Dit boek is van jou.
Dat huis is van mij.
Van wie is dit?
- Dat behoort tot het verleden.
- Dat is verleden tijd.
in de omgang met mensen van die etnische groepering.
De Grote Chinese Muur behoort tot de wereldwonderen.
De roos is van Theodore.
De pen waarmee ik schrijf is van Tom.
Maar ik zei hem dat mijn hart aan een andere man toebehoorde.
- Die cd is van haar.
- Deze cd is van haar.
Het horloge op het bureau is van mij.
- Hoogmoed komt voor de val.
- Iemand die erg trots is of hoogmoedig, krijgt gauw de bijbehorende ellende.
- Van wie is dat?
- Van wie is dit?
Dat is van mij.
- Dat huis is van mij.
- Dit huis is van mij.
De toekomst behoort aan hen die geloven in de schoonheid van hun dromen.
De fiets onder de boom is van mij.
Deze cd is van haar.
Dit geld is niet van mij.
Wiens boek is dit?